zondag 27 november 2011

Kalkbranden


Kalkbranden

Het kalkbranden is natuurlijk nauw verbonden met de mergelwinning.
Op de afbeelding uit ongeveer 1925 zie je een kalkoven, een installatie die gebruikt werd om kalk te branden uit de losse mergel.

Die mergel was er genoeg voorhanden: de plek waar deze opname is gemaakt is de oosthelling van de Sint Pietersberg op de plek waar nu de ENCI cementfabriek is gevestigd. Linksboven op de foto is de ruïne Lichtenberg te herkennen.

Kalkbranden is het op één na oudste ambacht ter wereld. De oudste bewijzen daarvoor zijn 14.000 jaar oud, de Romeinen brandden al kalk op bijna industrieel niveau.
Kalk is een product voor de fabricage van mortels in de bouw, maar ook te gebruiken als meststof voor de landbouw.

In Nederland zijn de schelpkalkovens het meest bekend. Het is een oven in een kegelvormige toren, met een hoogte variërend van 15 tot 20 meter en een doorsnede aan de basis van meestal 5 tot 7 meter. Schelpkalkovens werden gebruikt voor de fabricage van metselkalk uit strandschelpen (in Nederland schelpkalk genoemd). Schelpkalkovens zijn doorgaans te vinden aan het water en staan vaak in groepjes.

Het branden van schelpkalk werkt als volgt:
Om en om wordt er kolengruis en schelpen bovenin de kalkovens gestort.
Na ongeveer 24 uur branden worden via de gaten aan de onderzijde van de oven de schelpen er uit gehaald en naar het blushuis gebracht. Hier worden de schelpen met water geblust. Over een kruiwagen schelpen worden 2 emmers water gestort. Daarna worden de schelpen omgespit en een extra emmer water toegevoegd. Hierdoor ontstaat een chemische reactie die voor een flinke rookontwikkeling zorgt.

Door de gaten in het dak van het leshuis kan de rook wegtrekken. De schelpen vallen dan uiteen tot fijn poederkalk.
De kalk wordt dan gezeefd en eventueel verpakt. De schelpkalk vindt vooral toepassing in metselspecie.

De vier ovens brandden overigens continu. Op zondag worden er geen schelpen gebrand maar met turf worden de ovens brandend gehouden.

Bij ons in Limburg werd de steenkalkoven gebruikt en dat werkte als volgt:

Eerst werd er een gat van circa drie meter in doorsnede en zeven meter diep gegraven.
De binnenkant van de schacht werd met vuurvaste steen bekleed. Voor het opmetselen van deze stenen werd geen cement, maar leem gebruikt.
Onderin de oven werd een zwaar rooster geplaatst. Dit bestond uit zware ijzeren staven die los van elkaar lagen en door twee ijzeren balken gedragen werden. Onder het rooster lag de werkruimte waar de gebrande kalk gestort, ingeladen en afgevoerd werd. Als de oven gestookt werd, werd eerst een dikke laag takkenbossen op het rooster gelegd. Daarop kwam een partij droog rondhout.

De totale laag brandhout had een dikte van twee tot drie meter. Bovenop het hout kwam een laag van dertig tot vijftig centimeter dikke laag kalksteen. Erbovenop kwam een dunne laag brandstof, zoals kolengruis, cokes of kolenslik. Daarop kwam dan weer een laag mergel, dan weer een laag brandstof enzovoort.

Bij het ontsteken van de oven sloegen de vlammen vanzelf van de ene naar de andere laag over. Hierbij ontstonden temperaturen van meer dan 350 graden Celsius bovenin de oven tot meer dan 1000 graden Celsius onderin. Hierdoor ontsnapten zuurstof, vocht en koolzuur uit de kalksteen. Onderaan de oven kon na afloop van het brandproces de ongebluste kalk worden opgevangen. Deze werd dan eerst uit de oven gehaald, vervolgens gezeefd en tenslotte geblust.

Vooral iets ten noorden van Maastricht waren kalkovens te vinden. Hier werd vooral de Kunrader steen gebrand. De kalkbranderij bereikte een hoogtepunt omstreeks de Eerste Wereldoorlog. Tussen Ubachsberg, Benzenrade en Kunrade waren destijds maar liefst 44 kalkovens in bedrijf. De Putberg bij Benzenrade was hiervan het middelpunt.

Tussen 1917 en 1919 waren in de 44 kalkovens in deze streek maar liefst 700 mensen aan het werk. Tijdens en vlak na de Eerste Wereldoorlog was import van kalk uit het buitenland namelijk onmogelijk en moest men overschakelen op eigen productie.

Na de oorlog daalde het aantal kalkovens drastisch. De concurrentie van het buitenland werd te groot en uiteindelijk werden ze overbodig door de opkomst van de moderne cement- en meststoffenindustrie. Een korte opleving vond rond de Tweede Wereldoorlog plaats. In 1967 werd de laatste kalkoven buiten bedrijf gesteld.

zondag 13 november 2011

Kwaliteit . . .



Kwaliteit . . .

Wij chauvinistische Maastrichtenaren denken natuurlijk altijd dat de mergel uit de Sint Pietersberg de mooiste, beste en sterkste is!

Nou helaas: mooi niet, ik bedoel wel een mooie kleur, maar de kwaliteit valt een beetje tegen.

Dat heeft natuurlijk alles te maken met de samenstelling van de steen, en het vele zand in de Sint Pieterse kalksteen zorgt er dus voor dat de Pietersblokken minder stevig en weersbestendig zijn dan bijvoorbeeld de Sibber of de Sichersteen, in het bijzonder dan voor bouwwerkzaamheden buiten.

Even voor de duidelijkheid: wat wij Limburgers mergel noemen (van het Romeinse Marga) is de bovenste korrelige laag van de kalk die afgezet is in het Limburgse heuvelland tijdens de “Krijt” periode (145 tot 66 miljoen jaar geleden), toen dit deel van Nederland onder de zeespiegel lag.
Het zo ontstane gesteente bestaat uit een mengsel van klei en resten van organismen met een kalkschaal dan wel een kalkskelet.

Waarom zijn de groeves in de Sint Pietersberg dan zo uitgestrekt geworden is dan de vraag.

Bovenstaande foto geeft daar al gedeeltelijk een antwoord op. Fundamenten, kelders, waterputten en de kilometers lange vestingwerkmuren in Maastricht herbergen letterlijk tonnen en tonnen mergelblokken uit onder andere de Sint Pietersberg.
De vraag naar mergelsteen, ook van een mindere kwaliteit, was dus een lange tijd volop aanwezig.

De groeve lag dicht bij de stad en er waren altijd wel reparaties en herstelwerkzaamheden aan de vele fortificaties die Maastricht rijk was.
Na ieder beleg, en dat zijn er in de loop van de honderden jaren heel wat geweest, moest er natuurlijk weer opgelapt of uitgebreid worden.

Op de afbeelding zien we een deel van een fundering, en gezien de locatie
Hertogsingel Maastricht, ongetwijfeld afkomstig van een van de verdedigingswerken die daar voor de ontmanteling van de vesting Maastricht gelegen waren.

Het kan ook een deel zijn van de zogenaamde “kazematten”, een uitgebreid netwerk van gangen gebouwd tussen 1575 en 1825, samen een kleine 14 kilometer lang, die de verschillende bastions in de verdedigingswerken met elkaar verbonden.

In deze kazematten, in Maastrichts dialect de “katsj” genoemd werden buiten de baksteen ook heel veel mergelblokken verwerkt. Daar was de Sint Pietersteen dus uitstekend geschikt voor.

Op de tweede afbeelding is dus heel duidelijk het gebruik van de mergelblokken te zien: de opgaande muren uitgevoerd in mergelblokken en de gewelven in baksteen. Het is misschien wel eens aardig om een schatting te maken, of te berekenen, hoeveel kubieke meters en/of blokken in deze kazematten zijn gebruikt, dat moeten er heel wat zijn geweest!

Dat dit alles voor een groot gedeelte nog bestaat en zelfs toegankelijk is danken we aan pure zuinigheid!
Toen het rijk in 1867 de vesting Maastricht ophief en er een begin werd gemaakt met het slopen van de verdedigingswerken, was het gewoonweg te kostbaar om ook de ondergrondse werken te slopen.

In de tweede wereldoorlog van 1940-45 zijn een deel van de kazematten nog ingericht én gebruikt als schuilkelder, en in de zogenaamde koude oorlog, de periode tussen 1950 en 1990, is er een beperkt gedeelte ingericht als atoombunker.