woensdag 25 januari 2012

Uit de oude doos 4: “Strijd om krijt” (1)



Uit de oude doos 4: “Strijd om krijt” (1)

Een tijdje geleden kwam ik via mijn bergmaat Rob in het bezit van een heel aardig (oud) boekje.
Het is een uitgave van het “Instituut voor individuele ontwikkeling” (IVIO), een stichting die zich vanaf de dertiger jaren (1936 om precies te zijn)van de vorige eeuw bezig houd met “opvoeden” van het individu in de ruimste zin van het woord.

Het is een artikel over verdwijnende delen van de Sint Pietersberg ten behoeve van de (cement) industrie.
Het is natuurlijk geschreven in de tijdgeest van toen, we schrijven 1948, en de publicaties over de Sint Pietersberg waren nog niet zo talrijk als heden.

Het leek me wel aardig om dit artikel nog eens onder de aandacht te brengen, en beginnen met de inleiding (het artikel is immers in de vorm van een boekje uitgegeven).

In plaats van de tekeningen in het boekje plaats ik, zoals te doen gebruikelijk in dit blog, bovenaan een foto van een gelijk onderwerp.
Daar gaan we dan:

Verdwijnt de SINT PIETERSBERG?

Ter dood veroordeeld. Het vonnis is gevallen.
Protesten van verschillende zijden hebben niet mogen baten.
Zeker een oorlogsmisdadiger, die heel wat op zijn geweten heeft?

Maar nee. Geen oorlogsmisdadiger.
Integendeel, een volkomen onschuldige, die reeds op hoge leeftijd is gekomen bovendien al jarenlang door een ernstige ziekte word ondermijnd.

Het vonnis mag dus wel uniek heten en nog vreemder word het als we horen dat het werd uitgesproken tegen een . . . berg!
Ja, tegen een van de weinige “bergen” die ons vlakke landje rijk is:
De Sint Pietersberg. Wat is het geval?

Enkele weken geleden werd aan de Eerste Nederlandse Cement Industrie, welbekend onder de naam ENCI, toestemming verleent tot het afgraven van dat wondere brokje natuurschoon even ten zuiden van Maastricht. Protesten van natuurbeschermers hebben weinig gebaat.

Een nieuwe fabriek word gebouwd en de tand van de techniek zal verder knagen aan dit toch al zo gehavende stukje grond.
Maar is werkelijk alles verloren? Moeten we zeggen dat cement boven landschapsschoon is gegaan, dat de deviezen het hebben gewonnen van de natuurbescherming?

Laten we om deze vraag op te lossen samen een tochtje maken naar het aantrekkelijke plekje daar pal aan onze Zuidgrens en beide partijen, de natuurliefhebbers en de afgravers aan het woord laten.

Heus, U zult van het reisje geen spijt hebben.
Het zal een avontuurlijke tocht worden, waarbij we een bezoek brengen aan de krijtzee, voorwereldlijke monsters zullen ontmoeten, het hele geschreven en ongeschreven geschiedenisboek van Nederland zullen doorbladeren, ons te goed zullen doen aan champignons, terwijl we misschien nog de kans hebben in een kraamkamer van vleermuizen terecht te komen!

Op de afbeelding zien we de eerste afgraving aan de Lage Kanaaldijk om plaats te maken voor de nieuwe cementfabriek.
Volgende keer: Hoofdstuk 1

Bron: IVIO/ A-O nummer 236/17 december 1948
Foto: Archief ENCI

zondag 25 december 2011

Een weerzien met “de Coolen”


Een weerzien met “de Coolen”

Het is met zo’n pakweg twee graden boven nul, koud èn nat als we in volslagen duisternis arriveren op de plek waar we zijn moeten.
Het is slechts twee kilometer van de dorpskern, maar je waant je er in de middle of nowhere om het maar even populair uit te drukken: het pad wat toegang bied aan de bossage met daarin de ingang van groeve de Coolen

Door de ruilverkaveling van de jaren 70 in de vorige eeuw loopt er in ieder geval een geasfalteerde weg naar en langs de bossage, die als een fata morgana ineens opduikt op het vlakke land. De bovenstaande afbeelding van Google Earth maakt dat heel goed duidelijk.

Het, uiteraard in deze tijd van het jaar (december), bemodderde pad loopt
lichtjes stijgend omhoog, en na een paar minuten staan we voor de ingang. Afgesloten met een stabiel metalen tralie hekwerk want de groeve is immers in beheer bij de stichting S.L.L. wat staat voor Stichting Limburgs Landschap.
Van Vlaams Limburg wel te verstaan want we bevinden ons bij het Vlaamse Valmeer op een steenworp van de taalgrens met Wallonië

Tijdens het korte tochtje van de auto naar de ingang wordt al gelijk gerefereerd aan een van de vorige bezoeken, die speelde ook in de winter.
Het was een fotosessie met flitslicht. Door het ontbreken van onze vertrouwde vergasserlampen, die ook voor warme handen zorgen, kwam ik toen tot op het bot verkleumd uit de groeve en het duurde een autorit van 15 kilometer met de verwarming op maximaal om weer bij te komen!

Enfin, een weerzien en een mooie avond staat ons hier gegarandeerd te wachten.

We zijn met ons drieën: Susanne, Rob en ik. Johan de groevebeheerder heeft vandaag zijn familieavond, en hij heeft ons met een gerust hart de sleutel toevertrouwd. ”Misschien dat ik nog even kom kijken” zo laat hij weten.
Voor Susanne is het de eerste maal in de Coolen, en na alle verhalen is ze er best nieuwsgierig naar.

Na een kleine reparatie aan de Petromax van Susanne gaan we op weg en we hebben ons voorgenomen, omdat de groeve niet zo heel groot is, iedere gang te bezoeken.

De Coolen, een dialectwoord uit het rijtje Kuylen, Cuylen of Coelen, zou in het Nederlands “Kuilen” heten. Een goede naam voor iets wat voor het grootste gedeelte onder de grond ligt.
Deze groeve de Coolen heeft een eeuwen oude verborgen geschiedenis simpelweg omdat er nooit iets over opgeschreven is.

Gelukkig zijn er altijd mensen die begaan zijn met het culturele erfgoed, en de taak op zich nemen het onbekende toch een gezicht te geven door er een zorgvuldige studie naar te doen en alle uitgezochte feiten goed op een rijtje te zetten.

Zo zou de groeve al ontstaan zijn tijdens de Romeinse tijd!
In de onmiddellijke nabijheid van de Coolen zijn resten gevonden van Romeinse villa’s, en op nota bene 150 meter van de huidige ingang werd in 1868 een Romeins graf blootgelegd opgebouwd uit mergelblokken!
Als je het bouwmateriaal bij onder handbereik hebt ga je er toch niet kilometers mee sjouwen, of?
Ook ontdekte men hier “wijnbouwterrassen”, en van de Romeinen is bekend dat zij mergelzand gebruikten om hun teelt te cultiveren en bemesten, bemergelen dus.
De structuur van het landschap op zich zal de laatste tweeduizend jaar ook niet schokkend veranderd zijn en de mergel zal ook toen ongetwijfeld op deze plaats zichtbaar geweest zijn: “dagzomen” noemt men dat dan.

De allereerste meldingen op schrift over een groeve of mergelwinning rond deze plaats zijn er pas in 1286, daarna zijn er incidentele stukken, meestal eigendomsakten of erfenis stukken, maar nooit stukken over exploitatie of mergelwinning. Ook telramen, het systematisch bijhouden van het aantal gewonnen blokken door de werkploegen, ontbreken in deze groeve totaal, iets wat heel bijzonder is daar iedere andere mergelgroeve hier vol van staat!

Pas na 1800 begint men in de groeve op wat grotere schaal te krassen en schrijven. Na een inventarisatie van de duizenden opschriften blijkt dat er ongeveer een kwart uit de negentiende eeuw stamt en zo’n driekwart uit de twintigste eeuw. Opschriften van voor 1800 zijn zeer zeldzaam, en een mogelijke tekst uit midden 1500 is in zo’n beroerde staat dat er niets uit op te maken valt. Dat is natuurlijk heel jammer voor de ouderdom bepaling van de groeve of een deel hiervan.

Na de, voor bijna iedere groeve bekende champignonkweek-cultuur, begon ook voor de Coolen de teloorgang! De groeve werd voor alles en nog wat, te pas en te onpas door en voor iedereen misbruikt, en er waren zelfs plannen om de hele groeve vol te storten met onder andere puin en ander afval.
Zo ver is het gelukkig niet gekomen! In 1988 kwam de Coolen onder het beheer van het al eerder genoemde S.L.L. en werd het een beschermd natuurgebied. De hele bossage inclusief het gangenstelsel werd opgeschoond, er kwamen roosters op de schachten en poorten in de twee ingangen. Ook het toegangspad werd voorzien van een slagboom als barrière.

De Stichting Limburgs Landschap is heel ver gegaan in hun poging een vleermuizen reservaat in de Coolen te creëren: langs de ruilverkavelingweg werden een groot aantal bomen speciaal aangeplant ter oriëntatie voor deze nachtjagers teneinde deze diertjes in staat te stellen de bossage en de groeve te vinden voor hun respectievelijke dagrust en winterslaap. Met succes overigens!
Inmiddels is de Coolen een gewaardeerde plek voor mens en dier: tot de gasten behoren de steenmarter, het eikelmuisje, het roesje (grottenmot) de grottenspin meta menardi, en niet te vergeten de vleermuis.
Ook grotere zoogdieren zoals de das, de vos en konijnen komen hier regelmatig over de (mergel)vloer.

Onze avond in de Coolen was wederom een van de mooiere.
Ondanks het feit dat de groeve inmiddels niet meer zoveel geheimen voor ons herbergt is het telkens weer een genoegen in dit afgelegen plekje rond te dwalen en toch weer iets te zien om je persoonlijke geschiedenis van de Coolen aan te vullen.

O ja, na afloop was 1 zijde van de auto helemaal dicht door de natte sneeuw, opgejaagd door de gure wind, het kan er goed spoken daar bij de Coolen!
Nee, ik heb het niet koud gehad het was erg gezellig . . . .

Voor een verslag van de avond zelf kun je even hier kijken.
Foto’s van de groeve vind je hier.

Bron: Johan Janssen: De Coolen in Valmeer: Een portret
(SOK mededelingen 38/jan.2003)

Met speciale dank aan Johan Janssen die ons in staat stelde
dit monument te bezoeken . . .

maandag 12 december 2011

Een perfect rondje


Een perfect rondje

De titel heeft op het eerste gezicht maar weinig te maken met de bovenstaande afbeelding, maar ik probeer het uit te leggen . . .

Het is de avond dat we weer eens besluiten de fotocamera en het statief mee te zeulen, of beter gezegd: Rob’s camera met statief.

We zijn vanavond met z’n tweeën: Susanne, onze bergmaat, is verhinderd wegens ouderlijke verplichtingen en daarom hebben we besloten er een fotosessie van te maken. Dat doen we vaker als we met z’n tweeën zijn. Ik kan me goed voorstellen dat het maken van landschapsfoto’s ondergronds niet voor iedereen even spannend is omdat het werkelijke lopen en ontdekken van de “berg” natuurlijk niet echt opschiet als je om de paar meter stilstaat om je ideale “hier neem ik de foto plek” te bekijken en in te schatten.

Toch is dit ook een geweldige manier om de berg te ontdekken: je kijkt, of beter, bekijkt de situatie vanuit een ander perspectief. Er vallen dingen meer op als je “anders” kijkt.
Enfin, tot zover de inleiding.

We beklimmen het pad omhoog naar Ternaaien-Boven, zo hebben we beneden al besloten, omdat Rob daar een aantal foto’s wil overnemen.
Bij vorige sessies zijn daar al opnames gemaakt, maar veranderende inzichten in bijvoorbeeld de belichting nopen tot nieuwe opnames.
De vast te leggen plaatsen zijn ook al min of meer bekend, en mogelijk komen we ook nog wat nieuwe plekjes tegen.

Er is meer belangstelling voor de groeven vanavond, maar tot onze opluchting kiest men voor Caestert, Ternaaien-Beneden of de Vallei.
Je loopt namelijk het risico dat je midden onder de opname een hoeveelheid “vreemd” licht in beeld krijgt waardoor je natuurlijk helemaal opnieuw kunt beginnen.

Na een paar minuten is de eerste plek al bereikt en kan het statief opengeklapt en opgezet worden! Gelijk al een ingewikkelde omdat de plek van de camera 3 meter hoger is dan het pad wat Rob gaat belichten. Maar ja, de avond is nog jong en het omlopen is niet zo ver . . .

Oké, alles staat stand-by, de camera is scherpgesteld op de juiste instellingen, de situatie en belichtingstijd beredeneerd in onderling overleg, dus daar gaan we dan voor nummer 1.
Rob klautert naar beneden waar de lamp staat, pompt er nog wat extra druk op, en begint zijn ongeveer 30 meter lange tocht met hindernissen.
Zelf sta ik achter de camera, de belichtingsseconden in mijn eigen op te dreunen en houd op het juiste moment mijn onafscheidelijke zwarte vilthoed voor de geopende lensopening. Na ieder belichtingsmoment moet ik wat harder naar Rob roepen dat hij weer door het beeld mag lopen en na zo’n pakweg 8 belichtingen sluit ik met behulp van de zelfontspanner de lens.
Dat ziet er goed uit voor de eerste mompel ik hardop. Enne? Roept Rob
Nou roep ik terug volgens mij is ie wel goed, al wetende dat Rob een stuk kritischer is. Mmm een beetje aan de donkere kant mompelt hij, turende naar het schermpje, maar we laten het zo ik kan het altijd thuis een beetje bijsturen. Nummer 1 van de avond staat erop in nog geen 10 minuten!

Een aantal gangen verder krijgen we bezoek, niet storend want we hebben net nummer 2 al achter de rug. We raken in gesprek met twee mannen die we al eens vaker ontmoet hebben. We hebben zelfs met een van hen al eens een avond gelopen. Ze zijn duidelijk “zoekende” in deze groeve. Na wat van gedachten gewisseld te hebben over de diverse gangenstelsels nemen we afscheid met: “we zien elkaar vanavond nog wel”. Klaarblijkelijk hebben ze ook nog interesse in de (nieuwe) doorbraak naar Ternaaien-Midden die hier in de groeve aanwezig is, een plek waar wij later op de avond nog heen willen.

Zes opnames verder treffen we inderdaad de beide mannen weer.
Bij de doorbraak , een onmogelijk klein, eng kruipgangetje van enkele meters lang ( ik heb het hier beschreven). Ze willen er doorheen, maar lijden alle twee aan iets wat klinkt als engtevrees. Dat en het onbekende aan de andere zijde van de enge kruipgang weerhoud de beide mannen van hun liefste wens:
Minstens voor 1 keer Ternaaien-Midden te aanschouwen!

Als wij toezeggen aan deze zijde van de kruipgang te pauzeren en op hun spullen te letten trekken ze toch de stoute schoenen aan en verdwijnen door het enge duistere gat naar het voor hun onbekende. We hebben toegezegd minstens een uur hier te bivakkeren zodat ze in staat zijn om op het gemak rond te kijken in de herontdekte gangen van Ternaaien-Midden ook wel de Duvelenberg genoemd.

Net als Rob na drie kwartier zijn bergjack uittrekt om naar de beiden op zoek te gaan zien we een lichtschijnsel in de tunnel, de verloren zonen zijn terug en een mooie ervaring rijker. Zo hoort berglopen te gaan!

Wij zijn nog een uurtje verder gegaan met onze fotosessie, en na een eerder gedane opmerking dat we vandaag wel een heel lage productie hadden door de ontmoeting met onze 2 helden (zeker positief bedoeld) kan dat aan het eind van de avond bijgesteld worden naar:
Een mooie productieve avond met maar liefst 16 nieuwe opnames waaronder de bovenstaande.
Dus: een perfect rondje . . .

zondag 27 november 2011

Kalkbranden


Kalkbranden

Het kalkbranden is natuurlijk nauw verbonden met de mergelwinning.
Op de afbeelding uit ongeveer 1925 zie je een kalkoven, een installatie die gebruikt werd om kalk te branden uit de losse mergel.

Die mergel was er genoeg voorhanden: de plek waar deze opname is gemaakt is de oosthelling van de Sint Pietersberg op de plek waar nu de ENCI cementfabriek is gevestigd. Linksboven op de foto is de ruïne Lichtenberg te herkennen.

Kalkbranden is het op één na oudste ambacht ter wereld. De oudste bewijzen daarvoor zijn 14.000 jaar oud, de Romeinen brandden al kalk op bijna industrieel niveau.
Kalk is een product voor de fabricage van mortels in de bouw, maar ook te gebruiken als meststof voor de landbouw.

In Nederland zijn de schelpkalkovens het meest bekend. Het is een oven in een kegelvormige toren, met een hoogte variërend van 15 tot 20 meter en een doorsnede aan de basis van meestal 5 tot 7 meter. Schelpkalkovens werden gebruikt voor de fabricage van metselkalk uit strandschelpen (in Nederland schelpkalk genoemd). Schelpkalkovens zijn doorgaans te vinden aan het water en staan vaak in groepjes.

Het branden van schelpkalk werkt als volgt:
Om en om wordt er kolengruis en schelpen bovenin de kalkovens gestort.
Na ongeveer 24 uur branden worden via de gaten aan de onderzijde van de oven de schelpen er uit gehaald en naar het blushuis gebracht. Hier worden de schelpen met water geblust. Over een kruiwagen schelpen worden 2 emmers water gestort. Daarna worden de schelpen omgespit en een extra emmer water toegevoegd. Hierdoor ontstaat een chemische reactie die voor een flinke rookontwikkeling zorgt.

Door de gaten in het dak van het leshuis kan de rook wegtrekken. De schelpen vallen dan uiteen tot fijn poederkalk.
De kalk wordt dan gezeefd en eventueel verpakt. De schelpkalk vindt vooral toepassing in metselspecie.

De vier ovens brandden overigens continu. Op zondag worden er geen schelpen gebrand maar met turf worden de ovens brandend gehouden.

Bij ons in Limburg werd de steenkalkoven gebruikt en dat werkte als volgt:

Eerst werd er een gat van circa drie meter in doorsnede en zeven meter diep gegraven.
De binnenkant van de schacht werd met vuurvaste steen bekleed. Voor het opmetselen van deze stenen werd geen cement, maar leem gebruikt.
Onderin de oven werd een zwaar rooster geplaatst. Dit bestond uit zware ijzeren staven die los van elkaar lagen en door twee ijzeren balken gedragen werden. Onder het rooster lag de werkruimte waar de gebrande kalk gestort, ingeladen en afgevoerd werd. Als de oven gestookt werd, werd eerst een dikke laag takkenbossen op het rooster gelegd. Daarop kwam een partij droog rondhout.

De totale laag brandhout had een dikte van twee tot drie meter. Bovenop het hout kwam een laag van dertig tot vijftig centimeter dikke laag kalksteen. Erbovenop kwam een dunne laag brandstof, zoals kolengruis, cokes of kolenslik. Daarop kwam dan weer een laag mergel, dan weer een laag brandstof enzovoort.

Bij het ontsteken van de oven sloegen de vlammen vanzelf van de ene naar de andere laag over. Hierbij ontstonden temperaturen van meer dan 350 graden Celsius bovenin de oven tot meer dan 1000 graden Celsius onderin. Hierdoor ontsnapten zuurstof, vocht en koolzuur uit de kalksteen. Onderaan de oven kon na afloop van het brandproces de ongebluste kalk worden opgevangen. Deze werd dan eerst uit de oven gehaald, vervolgens gezeefd en tenslotte geblust.

Vooral iets ten noorden van Maastricht waren kalkovens te vinden. Hier werd vooral de Kunrader steen gebrand. De kalkbranderij bereikte een hoogtepunt omstreeks de Eerste Wereldoorlog. Tussen Ubachsberg, Benzenrade en Kunrade waren destijds maar liefst 44 kalkovens in bedrijf. De Putberg bij Benzenrade was hiervan het middelpunt.

Tussen 1917 en 1919 waren in de 44 kalkovens in deze streek maar liefst 700 mensen aan het werk. Tijdens en vlak na de Eerste Wereldoorlog was import van kalk uit het buitenland namelijk onmogelijk en moest men overschakelen op eigen productie.

Na de oorlog daalde het aantal kalkovens drastisch. De concurrentie van het buitenland werd te groot en uiteindelijk werden ze overbodig door de opkomst van de moderne cement- en meststoffenindustrie. Een korte opleving vond rond de Tweede Wereldoorlog plaats. In 1967 werd de laatste kalkoven buiten bedrijf gesteld.

zondag 13 november 2011

Kwaliteit . . .



Kwaliteit . . .

Wij chauvinistische Maastrichtenaren denken natuurlijk altijd dat de mergel uit de Sint Pietersberg de mooiste, beste en sterkste is!

Nou helaas: mooi niet, ik bedoel wel een mooie kleur, maar de kwaliteit valt een beetje tegen.

Dat heeft natuurlijk alles te maken met de samenstelling van de steen, en het vele zand in de Sint Pieterse kalksteen zorgt er dus voor dat de Pietersblokken minder stevig en weersbestendig zijn dan bijvoorbeeld de Sibber of de Sichersteen, in het bijzonder dan voor bouwwerkzaamheden buiten.

Even voor de duidelijkheid: wat wij Limburgers mergel noemen (van het Romeinse Marga) is de bovenste korrelige laag van de kalk die afgezet is in het Limburgse heuvelland tijdens de “Krijt” periode (145 tot 66 miljoen jaar geleden), toen dit deel van Nederland onder de zeespiegel lag.
Het zo ontstane gesteente bestaat uit een mengsel van klei en resten van organismen met een kalkschaal dan wel een kalkskelet.

Waarom zijn de groeves in de Sint Pietersberg dan zo uitgestrekt geworden is dan de vraag.

Bovenstaande foto geeft daar al gedeeltelijk een antwoord op. Fundamenten, kelders, waterputten en de kilometers lange vestingwerkmuren in Maastricht herbergen letterlijk tonnen en tonnen mergelblokken uit onder andere de Sint Pietersberg.
De vraag naar mergelsteen, ook van een mindere kwaliteit, was dus een lange tijd volop aanwezig.

De groeve lag dicht bij de stad en er waren altijd wel reparaties en herstelwerkzaamheden aan de vele fortificaties die Maastricht rijk was.
Na ieder beleg, en dat zijn er in de loop van de honderden jaren heel wat geweest, moest er natuurlijk weer opgelapt of uitgebreid worden.

Op de afbeelding zien we een deel van een fundering, en gezien de locatie
Hertogsingel Maastricht, ongetwijfeld afkomstig van een van de verdedigingswerken die daar voor de ontmanteling van de vesting Maastricht gelegen waren.

Het kan ook een deel zijn van de zogenaamde “kazematten”, een uitgebreid netwerk van gangen gebouwd tussen 1575 en 1825, samen een kleine 14 kilometer lang, die de verschillende bastions in de verdedigingswerken met elkaar verbonden.

In deze kazematten, in Maastrichts dialect de “katsj” genoemd werden buiten de baksteen ook heel veel mergelblokken verwerkt. Daar was de Sint Pietersteen dus uitstekend geschikt voor.

Op de tweede afbeelding is dus heel duidelijk het gebruik van de mergelblokken te zien: de opgaande muren uitgevoerd in mergelblokken en de gewelven in baksteen. Het is misschien wel eens aardig om een schatting te maken, of te berekenen, hoeveel kubieke meters en/of blokken in deze kazematten zijn gebruikt, dat moeten er heel wat zijn geweest!

Dat dit alles voor een groot gedeelte nog bestaat en zelfs toegankelijk is danken we aan pure zuinigheid!
Toen het rijk in 1867 de vesting Maastricht ophief en er een begin werd gemaakt met het slopen van de verdedigingswerken, was het gewoonweg te kostbaar om ook de ondergrondse werken te slopen.

In de tweede wereldoorlog van 1940-45 zijn een deel van de kazematten nog ingericht én gebruikt als schuilkelder, en in de zogenaamde koude oorlog, de periode tussen 1950 en 1990, is er een beperkt gedeelte ingericht als atoombunker.

zondag 30 oktober 2011

Het Grand Hotel



Het Grand Hotel

“Junkske, este ut hei neet good vinds daan vertrèkste mèr naor de Lévrier oppe Boschstraot”

Dat zei mijn vader zaliger altijd tegen mij als ik, vroeger als kind zijnde, thuis aanmerkingen op het eten had. Mijn vader was er een van de oude stempel, geboren in 1909 en als negende van in totaal elf kinderen zal hij ongetwijfeld ook wel eens die uitspraak gehoord hebben van zijn vader dus.

Aan bovenstaande moest ik denken toen ik laatst weer eens het opschrift passeerde van Grand Hotel Du Lévrier et de L’aigle Noir aan de Boschstraat 76 te Maastricht.

Het opschrift bevind zich bij de ingangspartij van de Zonneberg, en wel zo dat het goed opvalt als je weer terug naar buiten gaat. Gedenk den gids staat er ook heel subtiel boven geschreven, iets waarvan ik denk dat het er al stond vóór dat de reclametekst van de Lévrier aangebracht werd.

Een reclametekst is het, niet meer en niet minder een wervingstekst voor een hotel in de stad. Een gerenommeerd hotel, dat wel.

Als rond 1900 het toerisme in Maastricht al een redelijk niveau heeft spelen de “grotten” van de Sint Pietersberg daar natuurlijk een grote rol in, het is immers een attractie van formaat. Geheimzinnige duistere galerijen met daarin opschriften van beroemde bezoekers vaak al honderden jaren oud, en op de route mooie grote tekeningen en andere voorstellingen van prehistorische dieren die, volgens de gids, hier duizenden jaren geleden rondgelopen hebben . . . .

De tekeningen zijn, vaak in opdracht van de toenmalige eigenaren van de groeve, vervaardigd door een aantal bekende Maastrichtse kunstenaars zoals Simays, van der Veur en Sondeijker met de bedoeling de “grotten” zoals ze steevast voor en door de toeristen genoemd worden te verfraaien. Commercieel aantrekkelijker maken dus.

Zo worden er ook reclame opschriften op de route geplaatst. Hele bekende voorbeelden zijn de (veelkleurige) tekeningen van de “van Houten” van de chocolade, en de “Alpha” van de margarine, en de grote tekst van “Bols”, tot op de dag van vandaag een begrip in de jenever!
De van Houten is gekopieerd van een bekend affiche en dus heel herkenbaar voor de grote massa bezoekers.

Maar ook de lokale middenstand is wel geïnteresseerd in een reclameboodschap, en zo ontstaan een aantal geschreven teksten voor hotels en restaurants waaronder hotel Claessens en de bovenstaande Du Lévrier en de L’aigle Noir. Uiteindelijk moesten de bezoekers ook een hapje kunnen eten en een bed hebben om te slapen.


Evenals het eerder genoemde hotel Claessens is Du Lévrier geen hotel meer. Het was voor 1876 bekend onder de naam Lévrier (de (haze)wind hond) en vanaf 1876 tot begin 20ste eeuw onder de naam “Grand Hotel Du Lévrier et de L’aigle Noir”.
L’aigle Noir staat voor “zwarte adelaar”

Tot wanneer het hotel-restaurant bestaan heeft weet ik niet precies maar in 1950 werd het pand aan de Boschstraat in gebruik genomen door de Hogere Hotelschool Maastricht als opleidingslocatie.

In 1976 is het hele pand gerestaureerd en verbouwd en nam de industriebank LIOF zijn intrek in het pand waarvan de naam nu luid :

"Grande Maison du Levrier & de L'aigle Noir”.

Het opschrift in de Zonneberg is behoorlijk beschadigd en in dit geval is het wederom pure baldadigheid wat ten grondslag ligt aan het verval van dit opschrift. Misschien is er ooit wel een mogelijkheid om het te restaureren zonder het echt te “vernieuwen”.
Eerlijk gezegd zijn er letterlijk tientallen gelijkwaardige opschriften in de Zonneberg in een staat die een beter lot verdienen, dus voorlopig moeten we het er maar mee doen!

zondag 16 oktober 2011

Alexander Simays 1866-1944


Alexander Simays 1861

In het gangenstelsel Zonneberg komen we met enige regelmaat grote
“klassieke” tekeningen tegen, en vele daarvan zijn gesigneerd met Alex Simays. Wie was deze Simays?

Alexander Simays werd geboren op 5 februari 1866 in Maastricht. Hij was de zoon van Peter Simays die het beroep van boekdrukker uitoefende.
De moeder van Alexander was Sandrien Heynen, en haar beroep was het kleuren of verven van stoffen.

Alexander groeide op in wat nu het Jekerkwartier wordt genoemd: de Sint Pietersstraat (geboortehuis), Tafelstraat en vervolgens weer de Sint Pietersstraat. Hij volgt zijn onderwijs bij de broeders op de Capucijnenstraat, en op zijn twaalfde jaar gaat hij van school om een beroep te leren, iets wat heel gebruikelijk is in die tijd.

Hij volgt zijn vader en gaat als leerling letterzetter in dienst bij Leiter-Nypels, een gerenommeerde drukker in Maastricht.
Alexander heeft talent voor tekenen, en al voor hij als leerling letterzetter gaat werken volgt Alexander twee avonden per week (teken) lessen aan de Burgeravondschool, dat de basis zal zijn voor zijn carrière als lithograaf (steendrukker).

Alexander zal zijn hele arbeidzame leven doorbrengen bij Leiter-Nypels.
Op 20 april 1892 trouwt Alexander Simays met Maria Roecx en zij krijgen twee dochters: May en (tien jaar later) Sandrien.

Na enkele adressen in (opnieuw) het Jekerkwartier verhuizen ze naar het Vrijthof, waar zij hun intrek nemen in een woning boven de drukkerij.
Tien jaar later, in 1905, betrekken zij dan een woning aan de Jekerstraat in het, toen nog zelfstandige, dorp Sint Pieter waar zij veertig jaar lang zullen wonen.

Naast zijn werk als typograaf is Alex (zo signeert hij zijn werk) dus een verdienstelijk tekenaar èn fotograaf, die erg veel van zijn vrije tijd stak in het vastleggen van het stadsbeeld in Maastricht, iets waarvoor vele Maastrichtenaren hem eeuwig dankbaar zijn.

Mijn persoonlijke kennis van zijn werk zijn dan ook de vele grote tekeningen die hij samen met de fotograaf H. van der Veur maakte in de gangen van het stelsel “Zonneberg” te Sint Pieter.
Deze muurschilderingen waren bedoeld om het Zonneberg-stelsel even beroemd te maken als het bekende Slavante, dat beschikte namelijk over een heus onderaards museum!

In de oorlogswinter van 1942-1943 krijgt Simays een ongeluk in huis:
Hij loopt ernstige brandwonden aan zijn onderbeen op en wordt om te genezen opgenomen in het ziekenhuis “Klevarie” (Calvariënberg).

Eenmaal weer thuis blijkt hij bedlegerig en hulpbehoevend. In 1943 wordt hij opgenomen in het verpleeghuis van Klevarie waar hij wel opknapt maar zijn draai niet meer kan vinden. Twaalf maanden later, 15 februari 1944 sterft Alexander Simays 78 jaar oud. Hij is begraven op de Algemene Begraafplaats aan de Tongerseweg in Maastricht.

In juni 2000 verscheen er van de hand van drs Ingrid M.H. Evers een schitterend boek over het leven en vooral het werk van Alexander Simays.
Een boek vol foto’s met (helaas) al vele verdwenen plekjes in ons mooie
Maastricht.

Bronnen:
Ingrid Evers: Maastrichtse Monumentenzorg in Zwart-Wit.
John Caris: Website Troglocaris.
De foto is van mijn bergmaat Rob Heckers.