Vreemd dat het in dit blog nog niet helemaal behandeld is:
het blokbreken
Het is natuurlijk wel vaker benoemd in enkele van de vorige
artikelen, maar nog niet uitgelegd.
Het is ook wel wat moeilijk om het stap voor stap
begrijpelijk uit te leggen, zeker voor niet berglopers, en vele medeonderzoekers
hebben het ook al eerder gedaan.
Een goede reden om dus niet in herhalingen te vallen is te
verwijzen naar deze link op de site van Troglocaris die dat prima weet uit te
leggen.
Voor een beetje inzicht over het breken het volgende:
Het eerste blok werd met stootbeitel van het plafond
losgemaakt.
Daarna werd de zijwand met een zaag losgezaagd
Als het blok rondom is losgezaagd, zit het alleen nog aan de
achterzijde vast. Met behulp van keggen wordt het blok van de achterwand
losgebroken.
Nadat het eerste blok naar voren is gekanteld, ontstaat een
soort nis: 't schap. Deze ruimte kon de blokbreker benutten om de achterzijde
van het volgende blok los te zagen.
Wat valt er verder dan nog te melden over dit blokbreken
vraagt de lezer zich dan ongetwijfeld af.
Welnu, er zijn de verschillende methoden die gehanteerd
worden, die op hun beurt weer van maat verschillen. Men spreekt over de
“Sibber”wijze en de “Canner” wijze, maar ook over de “Pietersblokken”.
Iedere streek heeft wel zijn eigen manier, al komen die wel
in grote trekken overeen, vooral als het gaat over de manier van winning.
Bij de Sibber wijze, de meest toegepaste, die het voorbeeld
weer geeft zien we de “groete sjtool” van vaak 1.75 mtr. hoog en ongeveer 60 cm.
breed en diep waarvan men later de blokken zaagt in de maat die nodig is.
Bij de Canner wijze werd vaak gelijk een kleine maat blok in
het werkfront gezaagd wat heel duidelijk aan de zaagsporen aan de wand nu nog zichtbaar
is.
De “Cannerblok” werd natuurlijk ook als maat gehanteerd als
hij op een andere wijze gebroken was!
Een mooi voorbeeld is een deel van de productie uit de Roother
groeve:
Gebroken op de Sibber wijze met stoelen (blokken) tot wel 5
meter hoog, ongeveer 53 centimeter breed en 80 centimeter diep die ter plekke
verzaagd werden tot Cannerblokken van 20 x 24 x 40 centimeter, waarvan 24
altijd de hoogte is. Dit laatste is belangrijk in verband met de verwerking
omdat mergel een sedimentgesteente is (laagjes) en uiteindelijk weer in de
zelfde richting verwerkt moet worden als het gewonnen is. De metselaar wist dus
dat die 24 centimeter altijd de hoogte was van de steen.
Om aan te geven hoe zwaar het blokbrekersvak wel was:
Uit een hierboven beschreven stoel uit de Roother groeve
zaagde men ongeveer 100 Cannerblokken die in de groeve, in verband met de hoge
relatieve vochtigheid, wel zo’n 30 kilo per stuk wogen!
Een ploeg bestond uit 2 mannen, een blokbreker en een zager,
die 1 stoel per dag braken en verwerkten. Het werkfront vorderde dus ongeveer
80 centimeter (de diepte van de stoel) per week.
Bekend is dat er in de late middeleeuwen zo rond 1500 hele
gangenstelsels zijn ontstaan door bijna “industrieel” blokbreken.
Tientallen ploegen werkten er aan verschillende fronten
tegelijk in een gestaag tempo en zo ontstond er in een relatief korte tijd een
doolhof aan gangen.
Als voorbeelden dienen hierbij de verschillende groeves in de Sint Pietersberg. Het centrale gedeelte van
Caestert (een van de meest zuidelijke groeves in de Pietersberg) en, wat dichter bij huis, de Zonneberg.
In de laatst genoemde is vooral het gedeelte wat men nu de “Bloemenweg” noemt een grote, maar vooral snel tot stand gekomen ontginning lopend van Zuid naar Noord.
In de laatst genoemde is vooral het gedeelte wat men nu de “Bloemenweg” noemt een grote, maar vooral snel tot stand gekomen ontginning lopend van Zuid naar Noord.
Letterlijk dus want de graafrichting is vanuit Slavante naar
het Noordelijk gangenstelsel waar het dan uiteindelijk ook op aangesloten is.
Daar zijn dan ook grote “stoelen” gebroken, en in een snel tempo letterlijk honderden meters gemaakt.
Dat is ook het verschil met “Noord”: een minder uitgestrekt
stelsel met lagere gangen waar ook duidelijk langer over gedaan is vooraleer
het uitgeput was aan goede mergel.
Meer een soort van “Boerenbergske” waar men vooral in de
wintermaanden actief was, en later zelfs alleen voor eigen gebruik van de
plaatselijke bewoners: de Sint Pieternaren.
Blokbreken wàs en is nog een vak!
Meestal was er sprake van echte blokbreker-familie’s.
Het vak ging dan als bijna vanzelfsprekend van vader op
zoon. De kinderen gingen, zodra ze in staat waren om het zware lichamelijke
werk te verrichten, mee de groeve in, alwaar ze dus al jong het vak leerden.
Veel voorkomende namen van generaties blokbrekers zijn:
Koolen en Gilson uit Canne, Montulet van Sint Pieter.
Eberhard en Penninger waren blokbrekers die ook nog als gids heel bekend waren.
Eberhard en Penninger waren blokbrekers die ook nog als gids heel bekend waren.
Tegenwoordig wordt er alleen in de Sibbergroeve nog mergel
gewonnen voor de bouw, hoofdzakelijk voor restauratiewerk zie dit blogartikel
Meer blogartikelen in PDF versie vind je hier
Geen opmerkingen:
Een reactie posten