vrijdag 7 september 2012

De eerste keer . . .



De eerste keer . . .

‘Opa, goon veer noe de gròtte in?’

Dat zal ik zo snel niet meer vergeten: je kleinzoon die na lang twijfelen het toch aandurft om met zijn Opa het ondergrondse te betreden!

Er is heel wat tijd overheen gegaan, maar uiteindelijk heeft Puk zich toch aan zijn belofte gehouden om met opa de berg te gaan verkennen.
Op een van onze vele wandelingen in het bos van Caestert liet hij zich op 5 jarige leeftijd ontvallen: ‘als ik 6 ben ga ik met jou de grotten in’, dan ben ik groot genoeg en niet meer bang.

Het idee om eens samen de groeve te gaan verkennen was al vaker het onderwerp van de gesprekjes geweest die een berglopende opa voert als hij met zijn kleinkind op “avonturenwandeltocht” is.
Avonturenwandeltocht is zo’n wandeling die niet over bestaande paadjes gaat, maar meer door het struikgewas gaat en vol met klauteren, klimmen en afdalen zit, iets waar de helling van de Sint Pietersberg zich uitstekend voor leent.

Uiteindelijk werd 6 toch weer 7 jaar, en prompt de dag na zijn zevende verjaardag kwam dan toch die vraag: zullen we straks eens naar de grotten gaan?
Hé Puk weet je dat zeker?
Een paar weken eerder was hij bij een wandeling over de “Thier de Lanaye” met zijn vele kleine ontginningen nog buiten blijven staan bij een grotje van nauwelijks 10 meter diep.
Ja ja, ik heb gezegd als ik 7 ben ga ik met Opa de grotten in en nu ben ik zeven.

Oké, antwoord Opa zo “cool” mogelijk om zijn enthousiasme een beetje te onderdrukken want hier heeft hij lang op moeten wachten, en voor dat je het weet veranderd het kleine menneke weer van gedachten want zo zijn kinderen nu eenmaal,weet je het echt zeker?

En zo gaan we op pad. Vooral met voldoende licht!
Opa met de Coleman en Puk met de Maglite: dat vind hij wel ruig zo’n grote echte zaklamp.

Aangekomen bij de ingang van Caestert besluit ik om de lamp maar buiten aan te steken, dan hoeft de kleine man immers de grote grot niet helemaal in het duister te betreden!

De eerste meters gaan wel aan de hand van Opa! Twijfel is er gelukkig niet, en al snel voel ik aan dat Puk weliswaar niet helemaal op zijn gemak is, maar ook zeker niet angstig. Dat is geruststellend.

Ik besluit voor een simpel, niet te moeilijke korte wandeling. Voor de kenners: het kapellengedeelte, direct na de ingang bij het meetpunt links.
Ik weet dat Puk silex wel sjiek vind en dat ligt daar met grote hopen . . .

Het blijkt een goeie gedachte want de grote hoge gangen boeien hem niet zo maar de stapels silex maken grote indruk, en enthousiast begint de kleine man dan ook gelijk te stapelen en verplaatsen.
Nou, hier wil ik nog wel even blijven spelen oppert hij nadat ik zelf al een aantal keren heb voorgesteld om nog een stukje verder te lopen.
Vervolgens realiseer ik me ook dat de interesse van een zevenjarige in een mergelgroeve kilometers af staat van een volwassene die in dezelfde groeve alleen maar denkt aan de historische en culturele waarde van de plek. Ik ga er maar even bij zitten en laat hem lekker stenen sjouwen:
‘kiek Opa dàt is sjiek hè’. . . . ‘Jao jong dàt is sjiek’ zeg ik dan maar tevreden.

‘Wienie goon veer weer ins Opa’ vraagt Puk als we een klein uurtje later weer bij de uitgang staan. Als je het leuk vind doen we het snel nog een keer is mijn antwoord, en vervolgens geeft hij te kennen bij de uitgang ook nog wel even te willen blijven spelen: er liggen daar behoorlijk wat stenen om te versjouwen . . .

Meer blogartikelen in PDF versie vind je hier



maandag 13 augustus 2012

Slim






Slim

Bovenstaande afbeeldingen laat ons een “kolom” zien.
Kolommen zijn normaliter de wanden van een groeve waar je langs loopt, en vaak zijn die kolommen zo groot ( 4x4 of zelfs 8x4 of 8x8 meter) dat je het niet eens in de gaten hebt dat het pilaren zijn.

In de ondergrondse (mergel)winning moet je een grote hoeveelheid materiaal laten staan om de stabiliteit te garanderen.
Gangbreedtes en kolomafmetingen waren heel vaak voorgeschreven, maar natuurlijk niet voor alle groeves. In de zogenaamde “boerenbergjes”
werd er vaak gewerkt naargelang de situatie, en dan kom je wel eens een klein pilaartje tegen!

Dat kan verschillende redenen hebben:
Roofbouw, dan zijn er gewoon voor het gemak nog een aantal blokken weggezaagd van de kolom wat overigens een gevaarlijke bezigheid is
( het hele dak van de groeve rust immers op de kolommen)

Of: de techniek waarmee de bergwerkers het gevaar van een leeglopende aangesneden aardpijp hebben bestreden: het laten staan van een kolom waarin de aardpijp zich bevind.

Hoewel het hier een bekende werkwijze betreft kom je het niet zo vaak tegen in de ons bekende groeves.
In een enkele groeve is het echter een aantal keer te zien en dat wil ik de lezer niet onthouden.
Op de bovenste foto de gehele kolom, op de tweede afbeelding de bovenkant met duidelijk de aardpijp.

Er bestaan natuurlijk veel kolommen met aardpijpen erin maar die zijn nooit aangesneden bij de ontginning.
De doorgaans ervaren blokbrekers hoorden bij het hakken en zagen al of er een onregelmatigheid zoals een aardpijp aanwezig was en konden dus op voorhand al beredeneren hoe ze deze storing konden omzeilen.
Evengoed is dit ook vaker misgelopen en stroomde er tonnen materiaal zoals zand, klei, en stenen de gangen in, wat op menige plaats nog te zien is.

Bij een kleine storing liet men ook vaker alleen een blok aan het plafond zitten waarin de aardpijp dan bleef opgesloten, en dat resulteerde wel eens in een zogenaamde “drup”.
Regen of grondwater in de aardpijp sijpelde dan langzaam in het blok en eenmaal verzadigd begon dit te lekken met een gestaag vallende drup.

Een heel bekend voorbeeld is de negendrup in het gangenstelsel Slavante
Vanuit het blok aan het plafond viel welgeteld iedere negen seconden een druppel helder water, en dus was deze negendrup al honderden jaren geleden een heuse attractie in de Maastrichtse grotten!

De nostalgische zwart-wit foto toont ons de beroemde negendrup


vrijdag 27 juli 2012

(Tijd) Muur


(Tijd) Muur

Een beetje rare titel geef ik toe, maar zo zie ik dit simpele muurtje.

Mogelijk is het is opgetrokken door blokbrekers, het kan ook een champignonkweker geweest zijn, voor de veiligheid.
Een aangesneden aardpijp was de reden. Het is een simpele doch doeltreffende manier om te voorkomen dat zo’n aardpijp leegstroomt en dus voor veel ongemak en natuurlijk ook wel gevaar zorgt.

Zo een mooi muurtje geeft direct weer de gelegenheid om het vol te schrijven, dàt, zo weten we inmiddels heel goed, is immers van alle tijden!
Is dit muurtje dan zo apart? Nou, niet helemaal en misschien niet voor iedereen maar het valt wel op dat het helemaal vol staat! Van beneden naar boven en van links naar rechts . . .

Het zijn niet eens oude opschriften, en dat zou wel eens kunnen komen doordat dit stukje groeve in Ternaaien-boven een doodlopend stukje is, en ook nog eens vlak bij de ingang.

Bij nadere bestudering komen we wat namen tegen van mede-berglopers, gedateerd begin jaren zeventig. In die tijd werden deze stelsels zo’n beetje herondekt door de nu grijzende generatie berglopers waarvan je bijna zeker weet dat ze op deze plek niet snel zullen terugkeren omdat ze weten dat het doodloopt hier.

Des te leuker is het dus om het weer eens te zien na al die jaren, en even te mijmeren over de namen die er staan: och die ja, pfff die heb ik al lang niet meer gezien, en ooh die daar, zou die nog in de berg lopen? . . . .

dinsdag 5 juni 2012

Blokbreken




Vreemd dat het in dit blog nog niet helemaal behandeld is: het blokbreken

Het is natuurlijk wel vaker benoemd in enkele van de vorige artikelen, maar nog niet uitgelegd.
Het is ook wel wat moeilijk om het stap voor stap begrijpelijk uit te leggen, zeker voor niet berglopers, en vele medeonderzoekers hebben het ook al eerder gedaan.

Een goede reden om dus niet in herhalingen te vallen is te verwijzen naar deze link op de site van Troglocaris die dat prima weet uit te leggen.

Voor een beetje inzicht over het breken het volgende:
Het eerste blok werd met stootbeitel van het plafond losgemaakt.
Daarna werd de zijwand met een zaag losgezaagd
Als het blok rondom is losgezaagd, zit het alleen nog aan de achterzijde vast. Met behulp van keggen wordt het blok van de achterwand losgebroken.
Nadat het eerste blok naar voren is gekanteld, ontstaat een soort nis: 't schap. Deze ruimte kon de blokbreker benutten om de achterzijde van het volgende blok los te zagen.

 

Wat valt er verder dan nog te melden over dit blokbreken vraagt de lezer zich dan ongetwijfeld af.
Welnu, er zijn de verschillende methoden die gehanteerd worden, die op hun beurt weer van maat verschillen. Men spreekt over de “Sibber”wijze en de “Canner” wijze, maar ook over de “Pietersblokken”.
Iedere streek heeft wel zijn eigen manier, al komen die wel in grote trekken overeen, vooral als het gaat over de manier van winning.

Bij de Sibber wijze, de meest toegepaste, die het voorbeeld weer geeft zien we de “groete sjtool” van vaak 1.75 mtr. hoog en ongeveer 60 cm. breed en diep waarvan men later de blokken zaagt in de maat die nodig is.
Bij de Canner wijze werd vaak gelijk een kleine maat blok in het werkfront gezaagd wat heel duidelijk aan de zaagsporen aan de wand nu nog zichtbaar is.
De “Cannerblok” werd natuurlijk ook als maat gehanteerd als hij op een andere wijze gebroken was!

Een mooi voorbeeld is een deel van de productie uit de Roother groeve:
Gebroken op de Sibber wijze met stoelen (blokken) tot wel 5 meter hoog, ongeveer 53 centimeter breed en 80 centimeter diep die ter plekke verzaagd werden tot Cannerblokken van 20 x 24 x 40 centimeter, waarvan 24 altijd de hoogte is. Dit laatste is belangrijk in verband met de verwerking omdat mergel een sedimentgesteente is (laagjes) en uiteindelijk weer in de zelfde richting verwerkt moet worden als het gewonnen is. De metselaar wist dus dat die 24 centimeter altijd de hoogte was van de steen.

Om aan te geven hoe zwaar het blokbrekersvak wel was:
Uit een hierboven beschreven stoel uit de Roother groeve zaagde men ongeveer 100 Cannerblokken die in de groeve, in verband met de hoge relatieve vochtigheid, wel zo’n 30 kilo per stuk wogen!
Een ploeg bestond uit 2 mannen, een blokbreker en een zager, die 1 stoel per dag braken en verwerkten. Het werkfront vorderde dus ongeveer 80 centimeter (de diepte van de stoel) per week.

Bekend is dat er in de late middeleeuwen zo rond 1500 hele gangenstelsels zijn ontstaan door bijna “industrieel” blokbreken.
Tientallen ploegen werkten er aan verschillende fronten tegelijk in een gestaag tempo en zo ontstond er in een relatief korte tijd een doolhof aan gangen.

Als voorbeelden dienen hierbij de verschillende groeves in de Sint Pietersberg. Het centrale gedeelte van Caestert (een van de meest zuidelijke groeves in de Pietersberg) en, wat dichter bij huis, de Zonneberg.
In de laatst genoemde is vooral het gedeelte wat men nu de “Bloemenweg” noemt een grote, maar vooral snel tot stand gekomen ontginning lopend van Zuid naar Noord.
Letterlijk dus want de graafrichting is vanuit Slavante naar het Noordelijk gangenstelsel waar het dan uiteindelijk ook op aangesloten is.
Daar zijn dan ook grote “stoelen” gebroken, en in een snel tempo letterlijk honderden meters gemaakt.
Dat is ook het verschil met “Noord”: een minder uitgestrekt stelsel met lagere gangen waar ook duidelijk langer over gedaan is vooraleer het uitgeput was aan goede mergel.
Meer een soort van “Boerenbergske” waar men vooral in de wintermaanden actief was, en later zelfs alleen voor eigen gebruik van de plaatselijke bewoners: de Sint Pieternaren.

Blokbreken wàs en is nog een vak!
Meestal was er sprake van echte blokbreker-familie’s.
Het vak ging dan als bijna vanzelfsprekend van vader op zoon. De kinderen gingen, zodra ze in staat waren om het zware lichamelijke werk te verrichten, mee de groeve in, alwaar ze dus al jong het vak leerden.

Veel voorkomende namen van generaties blokbrekers zijn: Koolen en Gilson uit Canne, Montulet van Sint Pieter.
Eberhard en Penninger waren blokbrekers die ook nog als gids heel bekend waren.

Tegenwoordig wordt er alleen in de Sibbergroeve nog mergel gewonnen voor de bouw, hoofdzakelijk voor restauratiewerk zie dit blogartikel

Meer blogartikelen in PDF versie vind je hier

dinsdag 15 mei 2012

De Collasberg

Tja, zo vaak gebeurt dat niet: een vergunning om een van de talrijke groeven in de omgeving van Zichen-Zussen-Bolder te bezoeken. Dit alles in het kader van de SOK (Studiegroep Onderaardse Kalksteengroeven) ledenavond op locatie. Het wordt al een heuse traditie, de laatste ledenavond van het seizoen afsluiten op locatie met een dwaaltocht in een, voor de meeste SOK leden, onbekende groeve. Na onder ander de “Lacroix, de “Coolen” en de “Pitjes” was nu de “Collasberg” aan de beurt. Verscholen achter de huizen aan de kant van Zussen ligt de ingang van deze groeve. Een echte “boerenberg”, dat zie je al bij de ingangspartij: laag, bijna onopvallend gewoon een gat waar de boer wat spullen heeft staan. Eenmaal binnen vind je, vooral in het toegangs-gebied, nog de vele resten van de champignonkweek die hier tot voor enkele jaren werd bedreven. Gangen, gangen en nog eens gangen, dat kenmerkt deze groeve. Ja, hoor ik de lezer al denken, dat is toch normaal in een groeve, maar in de meeste van de ons bekende groeven zijn die gangen hoog en de kolommen die de wanden vormen breed en regelmatig. Hier niet dus. Deze groeve is net een heel grote kelder, een aaneenschakeling van talloze ruimtes. De ene na de andere ruimte vormt al snel een doolhof waar je, vooral als je dit voor het eerst bezoekt, ook zo de draad kwijt bent. Gelukkig was de figuurlijke draad er ook letterlijk: een aan het plafond bevestigde elektriciteitsdraad en een waterleiding (resten van de eerder genoemde champignonkweek) zijn nog altijd prominent aanwezig in deze groeve en staan dan ook min of meer borg voor het terug vinden van de uitgang. Niet nodig op deze avond want het wemelde er van de ervaren SOK berglopers, die met veel licht, iedere loper had zijn of haar favoriete lamp meegenomen, het stelsel bestudeerden. Bijgestaan door de “hulpdienst groeven” van de gemeente Riemst werd het een interessante avond met veel mooie ontdekkingen. Voor de veiligheid waren er enkele delen niet toegankelijk zoals de “doorsteek” naar de Lacroixberg, maar er bleven genoeg mooie stukken over waaronder een heuse “onderberg” (een gangenstelsel onder het gangenstelsel) waarin nog een onaangetast blokbrekers-landschap te zien is. Kortom een supermooie ervaring op een gewone doordeweekse vrijdagavond, met vooral het gevoel dat het gewoon mocht: legaal en mèt hulp van de gemeente Riemst. Tof zeggen ze dan in België!

woensdag 18 april 2012

Vleermuis Wetenswaardigheden


Vleermuis Wetenswaardigheden

Wie nu denkt dat het onderzoeken van opschriften in de mergelgroeven altijd een serieuze bezigheid is heeft het mis.
Soms kom je wel eens iets tegen wat er heel serieus uitziet, maar bij nadere bestudering blijkt dan dat er alleen maar onzin staat.

Al eerder besteedde ik aandacht aan het potjeslatijn Etis Nepis , en nu trof ik op een berglopersforum een foto aan van een stel collega-berglopers, jhman en Robert genaamd. De foto is gemaakt in de Bronsdaelgroeve.
In een mooi en duidelijk leesbaar handschrift, waar gegarandeerd heel veel tijd in is gaan zitten om het te maken, staat er de volgende onzin te lezen:

“Vleermuis Wetenswaardigheden

In de Zuid Limburgse mergelgroeven komen vleermuizen voor.
De vleermuis is een beschermde vogelsoort.
De vleermuis is een trekvogel die ’s-zomers in Afrika leeft.
Ze brengen vaak ziektes mee en kunnen ook hondsdolheid krijgen.
Ze blaffen dan als honden hetgeen je op de winteravonden dan ook kunt horen.
Vleermuizen houden een winterslaap.
Ze hangen dan aan hun kop aan het plafond.
Af en toe worden ze wakker om met hun soortgenoten te vrijen, of omdat ze dorst krijgen.
Ze likken dan hum vel af, waarna ze weer fijn droog zijn en de dorst weg is.
Vleermuizen hebben een soort radar waarmee ze hun weg kunnen vinden. Deze radar stoort soms zelfs de vliegtuigen.
Het is eens gebeurd dat een piloot bijna in een mergelgrot geland was.
Hij had gelukkig op het laatste moment in de gaten dat zijn vleugels niet door de ingang van de grot gingen.
Tegenwoordig kun je met apparaatjes het geluid van de vleermuis-radar horen.
Het is een soort mitrailleur geluid.
Hiermee kan hij een vliegende mug neerschieten, waarna hij deze opeet.

Nu nog een verzoek als het effe kan.
Straks komt misschien nog een andere fan die wil dat verhaal ook wel eens lezen gaan.
Laat het daarom onbeschadigd staan.”
EGI


Er heeft klaarblijkelijk ooit eens een tekening bijgestaan maar die is uitgeveegd. Het is ook mogelijk dat er een oudere tekening heeft gestaan die niet bij dit opschrift hoorde, want ook rechts ernaast ontbreekt er iets wat eens in rood krijt is gemaakt.

Kortom een grappig iets wat de mergelgroeven maakt tot wat ze zijn:
Een uitlaatklep voor alle rangen en standen, serieus of juist niet.
Ik ben inmiddels al op zoek naar nog meer van deze leuke opschriften of boerenwijsheden, en als ze de moeite waard zijn zal ik ze zeker in dit blog kenbaar maken!

Meer blogartikelen in PDF versie: Mellegerkalleping

zondag 1 april 2012

Uit de oude doos 4: “Strijd om krijt” (6)



Uit de oude doos 4: “Strijd om krijt” (6)

Voor dat je begint te lezen: onderstaand verhaal bestaat uit een aantal hoofdstukken, dus scroll even naar beneden tot aan het blog van 25 januari; daar begint dit verhaal met een inleiding

Na deel 4 nu het laatste deel:

Hoofdstuk 5: “Toeristen en smokkelaars”

“Toerisme en smokkelhandel, door deze twee zaken is de St. Pietersberg lange tijd het meest bekend geweest. In de gangen die op Belgisch grondgebied doorlopen is vaak een verwoede strijd tussen douaniers en smokkelaars gevoerd, waarbij de laatste lang niet altijd in het nadeel waren.
In de tweede wereldoorlog vond wel een heel kostbare smokkelwaar zijn weg door de onderaardse gangen. Meer dan 70 geallieerde piloten werden door de Nederlandse verzetsmannen aan hen Belgische collega’s van de Witte Brigade overgegeven.

Interessant is ook het dierenleven in de grotten. Eeuwenlang heeft men gedacht dat in deze onderwereld geen dierlijk leven mogelijk zou zijn. Nauwkeurig onderzoek heeft echter geleerd dat er een groot aantal cavernicolen of grotbewoners bestaan, die zich wonderwel aan het leven in deze eeuwige nacht hebben weten aan te passen.
Behalve deze echte grotbewoners waaraan de St.Pietersberg heel rijk is vindt men er allerlei soorten vleermuizen die hier hun winterslaap doorbrengen. Na deze winterslaap kruipen de wijfjes bij elkaar naar de “kraamkamers” waar de jonge vleermuizen ter wereld worden gebracht.
Nog enige tijd blijven de vleermuisbaby’s in deze kraamkamers tot ze zelfstandig zijn geworden en een eigen vleermuizenleven gaan beginnen.

Een andere bezienswaardigheid zijn de bedden met champignons die hier bij de gelijkmatige vochtigheid en temperatuur uitstekend willen groeien. Het onderaardse weefsel van deze paddenstoelen wordt in paardenmest uitgepoot. De bedden met hun typische hoge driehoekige vorm worden dan met een laag mergel bedekt, waaruit na enkele maanden de smakelijke champignons te voorschijn komen.

Een der opwindendste momenten in de geschiedenis van de berg was de periode van de twaalf opwindende, angstige dagen vóór de bevrijding van Maastricht in september 1944. Bijna 15.000 Maastrichtenaren hadden hier toen een veilig onderkomen gezocht. In de berg had men een broodbakkerij en een installatie voor de watervoorziening. Ja, zelfs een kraamkamer was aanwezig. In de ondergrondse kapel zijn in deze emotievolle dagen twee kinderen gedoopt.

En thans is weer een belangrijk, misschien wel beslissend ogenblik in de geschiedenis van de St.Pieter aangebroken.
Eeuwenlang heeft men bouwsteen uit de berg gezaagd, zodat de oppervlakte eigenlijk slechts rust op een groot aantal kolommen die men met het oog op de veiligheid wel moesten laten staan. De fijngemalen kalkmergel is een prima mestsoort en heeft daarom ook al gauw de belangstelling van de gravers gehad. Maar belangrijker nog is de verwerking van mergel tot cement. Klei, pyriet, water, steenkool, gips maar vooral mergel, dat zijn de grondstoffen waaruit men het tegenwoordig zo belangrijke cement maakt.

Twintig jaar geleden was Nederland geheel op het buitenland aangewezen met het gevolg dat dit buitenland in veel gevallen de prijs kon voorschrijven. Het jaar 1928 wordt voor de St.Pietersberg, die tot nog toe bovengronds gepaard is gebleven, een belangrijk jaar. Geweldige machines beginnen grote stukken uit de zachte flanken van de berg te vreten.
In 1927 is de eerste steen voor de fabriek van de ENCI gelegd en een jaar later beginnen de vier zware schoorstenen van het machtige fabriekscomplex al te roken. En daarmee verdwijnen veel illusies van natuurvrienden eveneens in rook. Voorlopig blijft een smalle strook langs de Maaskant gespaard, als ware om te verbergen hoe de berg in zijn binnenste wordt aangetast.

Steeds groter wordt in Nederland de vraag naar cement. Vóór de oorlog was deze al meer dan 1 millioen ton per jaar en men verwacht dat dit verbruik in de naaste toekomst zal stijgen tot 1.5 millioen ton. Met haar jaarproductie van 500.000 ton kon de ENCI voor de oorlog ongeveer de helft van de Nederlandse behoefte dekken. Daarom lagen al in 1939 plannen voor een flinke uitbreiding gereed. Door de huidige cementschaarste die een van de oorzaken is van de aanzienlijke vertraging in de wederopbouw is een geheel nieuwe situatie ontstaan. Dit heeft gemaakt dat de regering is heengestapt over de ernstige bezwaren tegen de verminking van een stukje natuurschoon en aan de ENCI voor 60 jaar concessie heeft verleend haar werk voort te zetten.

Zestig jaar, een lange tijd. Tot dusverre werden de vergunningen, nodig voor de afgraving, om de twee jaar verstrekt met het gevolg dat het bedrijf waarin millioenen zijn belegd in voortdurende onzekerheid bleef verkeren. Soms had men slechts voor drie maanden grondstoffen.
Dit alles wordt nu anders. Het bedrijf zal worden uitgebreid tot een jaarproductie van 750.000 ton. In de nabijheid van de Belgische grens zal waarschijnlijk een nieuwe fabriek verrijzen die de oude een handje gaat helpen.

Is de berg nu gedoemd te verdwijnen en moeten we dus werkelijk spreken van een ter dood veroordeelde? Zo erg is het gelukkig niet. Waarschijnlijk zal in de toekomst een 100 ha van de ruim 400 ha worden ontgraven. In elk geval zal het buitenaanzicht niet zo heel veel veranderen. Het voorstuk van de berg met de grote en historische grotten met hun vleermuizen en champignonteelt blijft geheel gespaard.

Ja, de directie van de ENCI heeft zelfs originele plannen. Het afgegraven middenstuk van de berg zal geen woestenij worden, maar er wordt een aantrekkelijk binnenmeertje worden aangelegd omringt door bomen en bospartijen. Een drietal grote maquettes laten de toestand zien van heden, maar ook die over 25 jaar en zelfs over 120 jaar zien. Er gaat iets verloren, dat is zeker. Maar laten we hopen dat ons nageslacht er iets voor terug krijgt. En laten we ook niet vergeten dat de woningen van de kalkdiertjes die millioenen eeuwen geleden in de krijtzee leefden thans toch in elk geval meehelpen aan de woningbouw in ons dichtbevolkte landje.”
IVIO december 1948.
***

Tot zover het verhaal. Ik heb het overgenomen zoals het geschreven is in 1948. Eigenlijk zou het een inleiding moeten zijn voor mijn blog, omdat bijna alle meer dan honderd voorgaande artikelen aansluiten op dit verhaal. De (anonieme) schrijver van ruim 62 jaar geleden neemt geen standpunt in over de ontwikkelingen van destijds. Het is helder dat, in het kader van de wederopbouw van ons land, bepaalde materialen zoals cement nodig waren. Dat daar de zo mooi beschreven Sint Pietersberg mee verminkt werd, het zij zo. De natuurliefhebbers zouden er immers een mooi gebied voor terug krijgen . . . .


De zwart-wit foto is van lang vóór de grote fabrieksuitbreiding waar het verhaal mee afsluit, hier is zelfs nog geen sprake van de eerste fabriek. Wel is al heel goed de vorm te zien die men voor ogen had met de zogenaamde “coulisse”; een strook berg laten staan tussen de groeve en de Maas.
De kleurenfoto toont ons het gapende gat wat de ENCI uiteindelijk achterlaat in een cultuur historisch, onvervangbaar stuk natuur, boven én ondergronds, wat de Sint Pietersberg ooit was. Ter oriëntatie is de hoeve Lichtenberg in een geel kader.
Tot op de dag van vandaag moeten wij ons hoeden voor de logge natuurverslindende industrie die ENCI heet, en telkens weer opnieuw probeert, onder het mom van “economische vooruitgang” een stuk berg weg te graven.
klik op de afbeeldingen om deze te vergroten

Bron: IVIO/ A-O nummer 236/17 december 1948.
De foto’s komen uit het ENCI archief

Voor het downloaden van een PDF versie van (bijna) alle blogartikelen: Mellegerkalleping

zondag 18 maart 2012

Uit de oude doos 4: “Strijd om krijt” (5)


Uit de oude doos 4: “Strijd om krijt” (5)

Voor wie dit voor het eerst leest: onderstaand verhaal bestaat uit een aantal hoofdstukken, dus scroll even naar beneden tot aan het blog van 25 januari; daar begint dit verhaal met een inleiding

Na deel 3 het vervolg.

Hoofdstuk 4: “De Maashagedis veroorzaakt opschudding”

Een andere vondst, wat minder huiveringwekkend, is die van de Mosasaurus, de grote Maashagedis.
In 1770 vonden enkele werklieden die in de grot bezig waren een gave versteende kop van een voorwereldlijk dier.

Ze waarschuwden dokter Hoffman, een Maastrichtse dokter, die een hartstochtelijk verzamelaar van fossielen was. Vol enthousiasme hielp onze dokter mee de 1.20 lange schedel los te hakken. Voor een goede beloning liet hij de “krokodillenkop”naar zijn woning brengen.
Helaas was de vreugde van korte duur.

Een kanunnik van de St. Servatiuskerk was eigenaar van dat deel van de berg waaronder de vondst was gedaan. Deze beriep zich op een oud gebruik waarbij de eigenaar van het grondoppervlak eigendomsrechten kon doen gelden op alles wat ondergronds werd gevonden, en eiste de schedel op.

Hoffman weigerde; het kwam tot een proces dat hij echter verloor en hem bovendien zoveel geld kostte dat het grootste deel van zijn zeldzame collectie verloren ging.
De Mosasaurus werd achter glas te pronk gezet in een buiten huisje aan de voet van St. Pieter.
Lang zou de kanunnik zich echter niet in zijn bezit kunnen verheugen.

In 1795 werd Maastricht door de Franssen belegerd.
Een Frans volksvertegenwoordiger die van de verhalen over de “krokodillenkop” had gehoord gaf bevel de schat die spoorloos verdwenen bleek te zijn op te sporen.
Als lokmiddel zegde hij een beloning van 600 flessen Franse wijn aan de gelukkige vinder toe, met het gevolg dat de volgende dag twaalf potige grenadiers de schedel in triomf naar het huis van de afgevaardigde kwamen dragen.

Weldra verhuisde het 600 pond zware gevaarte naar Parijs, waar men het thans nog in het Museum van Natuurlijke Historie kan bewonderen.
Latere geleerden hebben Dr.Hoffman willen eren door het fossiel de wetenschappelijke naam Mosasaurus Hoffmanni te geven.

Veel overeenkomst met de gewone hagedis vertoont de Mosasaurus niet. Het moet een slank roofdier zijn geweest met geweldige kaken en een lengte van 12 meter (de hoogte van een huis met 3 verdiepingen).
Zijn ledematen hadden de vorm van een soort roeiriemen waarmee het monster met geweldige snelheid door het water kon schieten.

De belangstelling van de Fransen ging gelukkig niet alleen uit naar voorwereldlijke dieren. Ze hebben de gangenstelsels grondig onderzocht. De mijningenieur Faujas waarover we al spraken heeft zelfs een uitvoerig boek over de Sint Pietersberg geschreven dat ook in het Nederlands is vertaald.

Andere officieren hebben alle gangen met een verbluffende nauwkeurigheid in beeld gebracht.
Deze plattegronden laten ons een ware doolhof van gangen zien, als van een uitgestrekte onderaardse stad met hoofdstraten, zijstraten, kleine steegjes en doodlopende sloppen. Men schat het aantal galerijen op 30.000!

In de Franse tijd heeft er voor de laatste maal een hevige strijd op en vooral in de berg gewoed. Het fort St.Pieter waartegen de strijd vooral was gericht stond door een wenteltrap met de onderaardse gangen in verbinding. Men trachtte het fort tot overgave te dwingen door ontploffingen waardoor grote gedeelten van de gangen zijn ingestort.
Later zijn er op verschillende plaatsen natuurlijke instortingen geweest waardoor de hele berg in vier gescheiden gangenstelsels is verdeeld.

Een klein deel van de oude gangen onder het fort is nog te bereiken over de wenteltrap om de waterput van het fort Sint Pieter, waarbij later een restaurant is gebouwd: het Fort Sint Pietersberg

Volgende keer het laatste deel: “Toeristen en smokkelaars”

Op de afbeelding boven: een ets met de ontdekking van de “krokodillenkop” en een afbeelding van een eerder in de berg gevonden Mosasaurusschedel (1766), thans in het bezit van Teylers Museum te Leiden.
Rechtsonder: een reconstructie van de Mosasaurus Hoffmanni in het Natuurhistorisch Museum te Maastricht.

Bron: IVIO/ A-O nummer 236/17 december 1948.
Voor het downloaden van de PDF versie: Mellegerkalleping

zondag 4 maart 2012

Uit de oude doos 4: “Strijd om krijt” (4)



Uit de oude doos 4: “Strijd om krijt” (4)

Voor wie dit voor het eerst leest: onderstaand verhaal bestaat uit een aantal hoofdstukken, dus scroll even naar beneden tot aan het blog van 25 januari; daar begint dit verhaal met een inleiding

Na hoofdstuk 2 nu dus het vervolg . . . .

Hoofdstuk 3:
Een berg maakt geschiedenis


“ Heel geleidelijk hebben we het tijdvak van de pre-historie verlaten en zijn we toegekomen aan de periode waarin de voorouders van onze Limburgers zich langs de rivier de Maas vestigden. Van die voorouders weten we weinig.

Meer is bekend van de Romeinen die naar deze Noordelijke streken trokken en in de nabijheid van het oude Trajectum ad Mosam (het tegenwoordige Maastricht) een legerplaats opsloegen.
Om seinen aan hun schepen te geven die de Maas afvoeren bouwden zij een burcht de Monte Lucis of Lichtenberg. Een ruïne met die naam vormt de oudste herinnering uit die tijd.
Thans staat deze ruïne, die nog in de 18de eeuw de Caesars-toren werd genoemd, aan het randje van de afgrond d.w.z. vlak bij de geweldige ingraving van de ENCI.

De praktische zonen van het zonnige Italië bekeken de berg heel nuchter. Met hun kennis van de bouwkunst bergrepen ze al spoedig dat de mergel prachtig materiaal kon leveren voor versterkingen, bruggen en villa’s. Heer Plinius had al verteld dat men de witachtige steen gemakkelijker kon doorzagen dan hout.
En inderdaad ging men gewapend met houwelen en zagen de berg te lijf. In de zijwanden ontstonden de eerste rechte gangen.
Spoedig volgeden zijgangen en zo drong men al verder in de mergelgrond door.

De Romeinen verstonden de graafkunst opperbest. Zij wisten gewelven aan te leggen met prachtige gladde wanden en gangen die elkaar met mooie rechte hoeken sneden. Sommige schrijvers vertellen zelfs over inscripties die in de Romeinse tijd op de wanden zouden zijn gekrast. Inderdaad heeft men wel eens iets gevonden wat in die richting wees maar de grote moeilijkheid is dat deze inscripties zich thans op zo grote hoogte bevinden.

Ladders hebben de Romeinen daar niet voor nodig gehad: de oplossing van dit raadsel is heel eenvoudig. Toen men de berg eenmaal in alle richtingen had doorzeefd was verder uitgraven niet mogelijk. Om instorten te voorkomen moest men de nodige pilaren laten staan.
Toen in de breedte dus de grens was bereikt begon men aan het uitdiepen van de gangen en zo zijn er gewelven ontstaan die op sommige plaatsen wel een hoogte van 15 meter bereiken. Tenslotte is er een ware doolhof ontstaan waarbij gangen soms onder elkaar doorlopen en elkaar op grillige wijze kruisen.
Met zware wagens werden de blokken naar buiten vervoerd. Thans kunnen we hoog in verschillende gangen nog de sleuven der wielen op het vroegere gangniveau zien.

Bij de komst van de Hunnen werd de berg op de Romeinen veroverd.
Als naam word dan de Huysbergh genoemd. Pas later ontstaat de naam Sint Pietersberg, die te danken is aan de kerk van het dorp die aan St.Petrus was gewijd.

De bovengrondse geschiedenis van de berg is ook in later eeuwen veelbewogen geweest. Toen Frederik Hendrik in 1663 gedurende drie maanden Maastricht belegerde liep de belegeringsgordel midden over de berg. Later sloeg de Zonnekoning Lodewijk XIV hier opnieuw een belegering van de oude vestingstad gade. Na 1700 begon men eraan te denken dat Sint Pieter in de verdedigingsgordel van de stad op te nemen.

In de Chronyk van Maestricht lezen we voor het jaar 1701:
“Dit jaer wierd het Fort op den Sint Pietersberg getimmerd”.
Vijftien jaar later komt er hoog bezoek: “Den 27 julii is den Czar van Moscoviën onder het driemaal lossen van 100 stukken canon van Aken te Maestricht aengekomen, zo haest hij in de stad was reed hij na de Sint Pietersberg om aldaar het Fort te bezien alwaar hij ook drie mael van alle het Canon wierd gesalueert”.

Lugubere vondsten

Vooral in het inwendige van de berg hebben zich dramatische gebeurtenissen afgespeeld. In 1640 wagen zich 4 monniken zich zonder gids in de gangen om hier een kapel te bouwen. Aan de ingang hebben zij een draad vastgemaakt die ze bij het verder doordringen in de doolhof afwikkelingen. Bij een gedeelte met loodrechte pilaren en hoge gewelven besluiten zij te rusten. Een van hen schetst met een stuk houtskool de berg met het klooster Slavante op de mergelwand. Plotseling merken ze tot hun schrik dat de draad is gebroken. Er blijft niets anders over dan op goed geluk een uitgang te zoeken. Al gauw blijkt dat de monniken hopeloos zijn verdwaald. Als de laatste flambouw is gedoofd strompelen ze nog enige tijd verder, tastend langs de kille wanden tot een vreselijke dood volgt. Op de plaats waar later de lijken werden gevonden in een korte doodlopende gang zijn een paar kloosterlingen getekend met het bijschrift dat we al in hoofdstuk 1 noemden.

Ook uit later tijden zijn lugubere vondsten bekend. Zo verteld een Frans geoloog en mijninspecteur Faujas de St.Fond die in 1795 met enkele officieren een onderzoekingstocht door de gangen maakte het volgende:

“Wij waren gekomen in een hoge wijde gang die van de overige verschilde door het ontbreken van de zijdelingse openingen. Toen wij ongeveer op de helft van deze gang waren gekomen zagen wij bij het licht der fakkels een voorwerp dat op een mens geleek die op de grond lag uitgestrekt alsof hij sliep. Die overeenkomst met een mens werd duidelijker naarmate wij naderden en toen het licht de gedaante ten volle bescheen herkenden wij het lichaam van een dode. De plaats, de toestand van deze ongelukkige verwekte in ons een ontsteltenis vermengt met afgrijzen. Er restte niets meer dan een dor geraamte in werkmanskleren gehuld; een hoed lag naast de voeten en rozenkrans bij de ene hand. De toestand waarin het lijk gevonden werd, duidde aan dat er meer dan 60 jaren verlopen waren sedert de ongelukkige hier zijn dood vond”

In het volgende blog: De Maashagedis veroorzaakt opschudding

Op de zwart-wit foto: De Lichtenberg gezien vanaf de toen nog (deels) intacte Oosthelling van de Sint Pietersberg.
De kleurenfoto laat ons de huidige gerestaureerde ruïne zien.

Bron: IVIO/ A-O nummer 236/17 december 1948
Foto’s: Archief ENCI

zaterdag 18 februari 2012

Uit de oude doos 4: “Strijd om krijt” (3)


Om dit verhaal logisch te kunnen volgen met je even terug en beginnen met het blog van 25 januari.

Uit de oude doos 4: “Strijd om krijt” (3)

Na de inleiding en deel 1 het vervolg.

Hoofdstuk 2:
Toen Nederland nog krijtzee was

“Gaan we nog meer terug in de geschiedenis, dan kunnen mededelingen van mensen ons weinig hulp meer bieden. We zullen nu verder moeten lezen in het boek van moeder natuur zelf. En dat is gelukkig geen gesloten boek.

Laten we de wanden maar eens wat beter bekijken. Ze bestaan uit mergel, een zachte steensoort, die wel wat doet denken aan het gewone schrijfkrijt. Na enig zoeken zouden wij in dit mergel haaientanden, zee-egels en stukken van schelpen kunnen vinden. De scheikunde en ook de microscoop leert ons dat de mergel geheel bestaat uit vergruisde schelpen, koralen en zand. Dit alles wijst erop dat mergel een gesteente is, ontstaan op de bodem van een zee.

Is hier op de plaats waar we ons bevinden, en die van de hoogste delen van het land is, dan werkelijk een zee geweest? Inderdaad, waar thans de graafmachines van de ENCI grote stukken uit het mergel happen, heeft zich vroeger een zee bevonden die de krijtzee werd genoemd. Was die krijtzee er niet geweest, dan zouden er op het ogenblik geen toeristen door de gangen van de berg kunnen dwalen en zouden de schoorstenen van de cementfabriek thans niet kunnen roken.

Misschien vraagt U belangstellend wanneer de golven van de krijtzee wel boven dit plekje grond hebben gekabbeld. Op die vraag is niet zo makkelijk een antwoord te geven. De geologen rekenen namelijk niet met een tijdrekening die telt met jaren voor en na Christus. Toch hebben ze ter wille van de overzichtelijkheid de geschiedenis van de aarde in verschillende tijdperken ingedeeld.

Voor al die tijdperken hebben ze geleerde namen uitgedacht, het lijkt er wel enigszins op dat ze de niet-geologen wat hebben willen afschrikken. Maar zo heel moeilijk is het in ons geval niet. We kunnen drie tijdperken onderscheiden: het Palaeozoïcum het Mesozoïcum en het Kaenozoïcum oftewel de oude tijd de middeltijd en de nieuwe tijd.

Misschien wist U het nog niet maar wij, mensen van 1948 leven in de tijd van het Kaenozoïcum
( en wel het laatste tijdvak hierin, het Holoceen).
Want de geschiedenis van moeder aarde is nog steeds niet afgelopen.

Een regen van kalk

De naam Krijtzee wekt misschien gedachten op aan een zee die de kleur heeft van verdunde melk; ze heeft daarmee echter weinig te maken.
Men wil door de naam uitsluitend aangeven dat de zee in de Krijttijd heeft bestaan. En die Krijttijd is de laatste periode van de geologische middeleeuwen, van het Mesozoïcum dus.

Nederland in de krijttijd. We moesten wel heel goed kijken om iets van het land te ontdekken, want het overgrote deel ervan wordt in deze periode door de zee ingenomen. Op sommige plaatsen is de zee vrij ondiep, maar ze bereikt ook wel diepten van een 200 meter. En in die krijtzee leven grote menigten kalkdiertjes, Uit de stoffen in het zeewater opgelost weten zij hun huisjes en pantsertjes op te bouwen die na hun dood naar de bodem zinken.

Honderdtallen eeuwen gaat dit proces door en daalt een onafgebroken regen van kalkdeeltjes naar de bodem. Op deze wijze ontstaan tientallen meters dikke lagen kalk, dezelfde kalk waaruit men thans cement maakt, als bouwstof bruikbaar bij de wederopbouw van ons land.

Maar het zijn niet alleen de kleine kalkdiertjes die de krijtzee bevolken. We treffen er ook grillig gevormde monsters aan.
Grote zeeschildpadden, haaien, inktvissen, geweldige hagedissen en andere voorwereldlijke monters met vreemde namen zoals plesiosaurissen, brontosaurissen bestrijden elkaar vaak op leven en dood.

Voor het grootste deel zijn ze thans geheel van de aardbodem verdwenen. Door de grote druk zijn hun skeletten veelal toe fijn poeder verpulverd. Maar soms bleef een geraamte of in ieder geval een groot deel ervan door een gelukkig toeval vrij onbeschadigd in de mergel achter, wachtend op de mensenhanden die later hun gangen door de krijtbergen zouden zagen.

Water wordt land

De geschiedenis gaat verder. De zee trekt zich meer en meer terug, en de bodem van de vroegere zee komt droog te liggen.

Het land in de omgeving van de Sint Pietersberg behoort tot de eerste stukjes Nederlandse grond die zich boven het water hebben verheven.
We staan hier dus wel op historische grond!

Door onbekende oorzaken steeg de hele krijtbodem van Zuid Limburg geleidelijk boven het zeeniveau. Rivieren die van het Zuiden kwamen zetten zand en grindlagen op de mergel af en maakten op verschillende plaatsen diepe insnijdingen in de zachte bodem. Na deze opheffing begonnen, ook op onverklaarbare wijze, verschillende delen van de krijtgrond weer te dalen.
De heuvelrug, waarvan de Sint Pietersberg de Noordelijkste punt vormt, bleef echter op haar oude niveau. Vandaar dat we nu op het hoogste van de berg, op 117 meter boven zeeniveau, uitkijken op ons huidig bekende dalenlandschap.”

Op de bijgaande afbeelding zien we enkele (kleine) kalkskeletten waaruit de mergel is samengesteld . Deze hebben het “overleefd” in het mergelpakket, het overgrote deel is de loop van de miljoenen jaren helemaal verpulverd en samengedrukt tot een vaste steenmassa.

Volgende keer: Een berg maakt geschiedenis . . .

Bron: IVIO/ A-O nummer 236/17 december 1948.
Foto: samengesteld uit het ENCI archief.

zondag 5 februari 2012

Uit de oude doos 4: “Strijd om krijt” (2)


Uit de oude doos 4: “Strijd om krijt” (2)

Om dit verhaal logisch te kunnen volgen met je even terug en beginnen met het blog van 25 januari.

Na de inleiding in het vorige blog nu het verhaal.

Hoofdstuk 1:
De grotten in

“Het uitgangspunt van onze tocht is Maastricht. Van hieruit kan de reis naar de berg beginnen. Maar wie zich bij het horen van dat woord berg op een zware beklimming heeft voorbereid en misschien voorzien is van bergschoenen en een flinke stok, komt bedrogen uit.

Eerlijk gezegd valt het begin een beetje tegen. We zien een heel geleidelijk glooiende heuvel en als we rustig aan naar boven zijn gewandeld staan we op een vlak, ietwat eentonig plateau. Geen woest berglandschap met wouden, gemzen en rotspartijen, maar keurig in vakjes verdeelde akkers, waar groenten en aardappelen en andere nuttige producten worden geteeld. Toch kunnen we ook genieten van een prachtig vergezicht over de groene maasvallei met zijn schilderachtige dorpen en de Limburgse en Belgische heuvels.

Onze belangstelling is echter meer ondergronds gericht. We zoeken de ingang van een der gangenstelsels die in de berg zijn gegraven.

“Treed vorst der schepping
Treed in het hart der aarde binnen
En buk gedwee de kruin
Uit eerbied voor mijn tinnen”


Zo schreef Dr.Smiets over de Sint Pietersberg. Nu valt dat bukken van de kruin wel mee, vooral als we eenmaal binnen zijn.
Wanneer we wandelen in de gangen die 12 tot 15 meter hoog zijn hoeven we niet meer bang te zijn onze kruin te stoten!
Wonderlijk eigenlijk die hoge gangen, wat een moeite zal het hebben gekost al dat materiaal daar in de hoogte weg te breken, denken we onwillekeurig. Maar voorlopig krijgen we op die vraag geen antwoord. We letten eerst eens op de temperatuur, die behaaglijk aandoet na de koude gure wind die ons buiten om de oren waaide. Achteraf toch niet zo raar bekeken om de tocht naar de grotten midden in de winter te laten vallen.

Waren we in de zomer op reis gegaan, dan hadden we er bij het binnenkomen zeker spijt van gehad geen jassen te hebben meegenomen. Huiverend waren we dan de tocht begonnen. In de berg heerst namelijk zomer en winter vrijwel dezelfde temperatuur van ongeveer 9 °C.
De temperatuur is niet alleen gelijkmatig, maar bovendien is de lucht heel zuiver en vochtig. Dat laatste is in de winter mooi te zien als de gangen die met de buitenlucht in verbinding staan “ademen”.

Door de kou wordt de waterdamp van de uitstromende lucht zichtbaar. Bij vriezend weer kan de bevriezende waterdamp een dikke laag ijzel op de bomen en struiken in de omgeving van de openingen der gangen veroorzaken. Eenmaal in de grottenwereld beland zullen we luisteren wat de berg ons te vertellen heeft. Het is een interessant verhaal waarbij in het begin de mens nog voornamelijk aan het woord is.

Sprekende wanden

Sommige mensen hebben een wonderlijke gewoonte:
Wanneer ze een of andere “bezienswaardigheid” bezichtigen zijn ze niet voldaan voordat hun naam, soms met geboortedatum en woonplaats, op dit bijzondere plekje is vereeuwigd.

Klimmen we op een uitkijktoren dan kunnen we niet alleen genieten van het vergezicht, maar tegelijk kennis nemen van het belangwekkende feit dat mijnheer Janssen uit Broek in Waterland of juffrouw Pieterse uit Appelscha deze plek ook met een bezoek hebben vereerd.

Zelfs de strengste bepalingen schijnen deze kraslust niet geheel aan banden te kunnen leggen. Zijn we wat zwaar op de hand, dan zullen we hier van vandalisme spreken. Maar in de loop der eeuwen kan dit “vandalisme” een cultuurhistorische betekenis krijgen, en dat laatste is in zekere zin in de Sint Pietersberg het geval!
De zachte steen laat zich namelijk heel makkelijk inkrassen.

Als we de naam van dhr. Janssen lezen die in 1930 de grotten bezocht schudden we misschien afkeurend het hoofd, maar als we namen en jaartallen lezen van een of meer eeuwen geleden, worden het interessante geschiedkundige herinneringen. Aan die herinneringen zijn de gangen heel rijk. Voor al de 18de en het begin van de 19de eeuw zijn ruim vertegenwoordigd.

Maar dit geschiedenisboek in steen gaat nog veel verder in de historie terug. We vinden herinneringen aan de tijd van de Franse overheersing, van de strijd die in 1748 om Maastricht is gevoerd, ja er zijn zelfs Spaanse opschriften uit de tijd van de 80-jarige oorlog, bijvoorbeeld de naam Don Alvarez de Toledo.

Soms zijn het de groten der aarde die hier hun naam hebben vereeuwigd. Soms ook vinden we herinneringen aan gewone arbeiders die hier in de berg hebben gewerkt. Zo is ergens een eenvoudig kruis te zien met het opschrift:

“hier is gestorven den eersamen winnandus mengels den 17 oktober 1771 bit godt voor de siele”. Naast het kruis staat nog de verklaring:
“gest. in het melgerwerck (melger=mergel) hubertus vrijens”.

Elders zijn met houtskool een paar kloosterlingen getekend met als onderschrift:

“4 Kloosterlinghe in dit Spelonck
verdoolt synde trug
ghefonde ten jare 1640”.


Het oudste jaartal dat men bij de opschriften heeft gevonden is 1408. Dat betekend niet dat er voor dit jaar niets op de wanden werd aangetekend; voorbeelden van oud Gotisch schrift dateren waarschijnlijk nog van vroegere tijden.

Ja men meent op enkele plaatsen inscripties te hebben ontdekt die nog van de Romeinen afkomstig moeten zijn. In elk geval zijn de Romeinen al begonnen met het zagen van bouwstenen uit de berg. Daarover verteld ons Plinius die leefde van 24 tot 79 jaar na Christus.
Deze veelzijdige man was naast regeerder en militair ook schrijver: er zijn niet veel onderwerpen geweest waarover hij zijn tijdgenoten en het nageslacht niet het een en ander wist te vertellen.”

Op de afbeelding bovenaan: een opschrift uit de tijd van de 80 jarige oorlog, Frater Judocus een geestelijke uit het klooster der Observanten “Monte-Lucis” (Lichtenberg) schrijft hier zijn naam in 1575. Dat is nog ouder dan het in het boekje vermelde verdwalen van de 4 kloosterlingen in 1640!

Volgende keer : Toen Nederland nog krijtzee was

Bron: IVIO/ A-O nummer 236/17 december 1948

woensdag 25 januari 2012

Uit de oude doos 4: “Strijd om krijt” (1)



Uit de oude doos 4: “Strijd om krijt” (1)

Een tijdje geleden kwam ik via mijn bergmaat Rob in het bezit van een heel aardig (oud) boekje.
Het is een uitgave van het “Instituut voor individuele ontwikkeling” (IVIO), een stichting die zich vanaf de dertiger jaren (1936 om precies te zijn)van de vorige eeuw bezig houd met “opvoeden” van het individu in de ruimste zin van het woord.

Het is een artikel over verdwijnende delen van de Sint Pietersberg ten behoeve van de (cement) industrie.
Het is natuurlijk geschreven in de tijdgeest van toen, we schrijven 1948, en de publicaties over de Sint Pietersberg waren nog niet zo talrijk als heden.

Het leek me wel aardig om dit artikel nog eens onder de aandacht te brengen, en beginnen met de inleiding (het artikel is immers in de vorm van een boekje uitgegeven).

In plaats van de tekeningen in het boekje plaats ik, zoals te doen gebruikelijk in dit blog, bovenaan een foto van een gelijk onderwerp.
Daar gaan we dan:

Verdwijnt de SINT PIETERSBERG?

Ter dood veroordeeld. Het vonnis is gevallen.
Protesten van verschillende zijden hebben niet mogen baten.
Zeker een oorlogsmisdadiger, die heel wat op zijn geweten heeft?

Maar nee. Geen oorlogsmisdadiger.
Integendeel, een volkomen onschuldige, die reeds op hoge leeftijd is gekomen bovendien al jarenlang door een ernstige ziekte word ondermijnd.

Het vonnis mag dus wel uniek heten en nog vreemder word het als we horen dat het werd uitgesproken tegen een . . . berg!
Ja, tegen een van de weinige “bergen” die ons vlakke landje rijk is:
De Sint Pietersberg. Wat is het geval?

Enkele weken geleden werd aan de Eerste Nederlandse Cement Industrie, welbekend onder de naam ENCI, toestemming verleent tot het afgraven van dat wondere brokje natuurschoon even ten zuiden van Maastricht. Protesten van natuurbeschermers hebben weinig gebaat.

Een nieuwe fabriek word gebouwd en de tand van de techniek zal verder knagen aan dit toch al zo gehavende stukje grond.
Maar is werkelijk alles verloren? Moeten we zeggen dat cement boven landschapsschoon is gegaan, dat de deviezen het hebben gewonnen van de natuurbescherming?

Laten we om deze vraag op te lossen samen een tochtje maken naar het aantrekkelijke plekje daar pal aan onze Zuidgrens en beide partijen, de natuurliefhebbers en de afgravers aan het woord laten.

Heus, U zult van het reisje geen spijt hebben.
Het zal een avontuurlijke tocht worden, waarbij we een bezoek brengen aan de krijtzee, voorwereldlijke monsters zullen ontmoeten, het hele geschreven en ongeschreven geschiedenisboek van Nederland zullen doorbladeren, ons te goed zullen doen aan champignons, terwijl we misschien nog de kans hebben in een kraamkamer van vleermuizen terecht te komen!

Op de afbeelding zien we de eerste afgraving aan de Lage Kanaaldijk om plaats te maken voor de nieuwe cementfabriek.
Volgende keer: Hoofdstuk 1

Bron: IVIO/ A-O nummer 236/17 december 1948
Foto: Archief ENCI