zondag 25 december 2011

Een weerzien met “de Coolen”


Een weerzien met “de Coolen”

Het is met zo’n pakweg twee graden boven nul, koud èn nat als we in volslagen duisternis arriveren op de plek waar we zijn moeten.
Het is slechts twee kilometer van de dorpskern, maar je waant je er in de middle of nowhere om het maar even populair uit te drukken: het pad wat toegang bied aan de bossage met daarin de ingang van groeve de Coolen

Door de ruilverkaveling van de jaren 70 in de vorige eeuw loopt er in ieder geval een geasfalteerde weg naar en langs de bossage, die als een fata morgana ineens opduikt op het vlakke land. De bovenstaande afbeelding van Google Earth maakt dat heel goed duidelijk.

Het, uiteraard in deze tijd van het jaar (december), bemodderde pad loopt
lichtjes stijgend omhoog, en na een paar minuten staan we voor de ingang. Afgesloten met een stabiel metalen tralie hekwerk want de groeve is immers in beheer bij de stichting S.L.L. wat staat voor Stichting Limburgs Landschap.
Van Vlaams Limburg wel te verstaan want we bevinden ons bij het Vlaamse Valmeer op een steenworp van de taalgrens met Wallonië

Tijdens het korte tochtje van de auto naar de ingang wordt al gelijk gerefereerd aan een van de vorige bezoeken, die speelde ook in de winter.
Het was een fotosessie met flitslicht. Door het ontbreken van onze vertrouwde vergasserlampen, die ook voor warme handen zorgen, kwam ik toen tot op het bot verkleumd uit de groeve en het duurde een autorit van 15 kilometer met de verwarming op maximaal om weer bij te komen!

Enfin, een weerzien en een mooie avond staat ons hier gegarandeerd te wachten.

We zijn met ons drieën: Susanne, Rob en ik. Johan de groevebeheerder heeft vandaag zijn familieavond, en hij heeft ons met een gerust hart de sleutel toevertrouwd. ”Misschien dat ik nog even kom kijken” zo laat hij weten.
Voor Susanne is het de eerste maal in de Coolen, en na alle verhalen is ze er best nieuwsgierig naar.

Na een kleine reparatie aan de Petromax van Susanne gaan we op weg en we hebben ons voorgenomen, omdat de groeve niet zo heel groot is, iedere gang te bezoeken.

De Coolen, een dialectwoord uit het rijtje Kuylen, Cuylen of Coelen, zou in het Nederlands “Kuilen” heten. Een goede naam voor iets wat voor het grootste gedeelte onder de grond ligt.
Deze groeve de Coolen heeft een eeuwen oude verborgen geschiedenis simpelweg omdat er nooit iets over opgeschreven is.

Gelukkig zijn er altijd mensen die begaan zijn met het culturele erfgoed, en de taak op zich nemen het onbekende toch een gezicht te geven door er een zorgvuldige studie naar te doen en alle uitgezochte feiten goed op een rijtje te zetten.

Zo zou de groeve al ontstaan zijn tijdens de Romeinse tijd!
In de onmiddellijke nabijheid van de Coolen zijn resten gevonden van Romeinse villa’s, en op nota bene 150 meter van de huidige ingang werd in 1868 een Romeins graf blootgelegd opgebouwd uit mergelblokken!
Als je het bouwmateriaal bij onder handbereik hebt ga je er toch niet kilometers mee sjouwen, of?
Ook ontdekte men hier “wijnbouwterrassen”, en van de Romeinen is bekend dat zij mergelzand gebruikten om hun teelt te cultiveren en bemesten, bemergelen dus.
De structuur van het landschap op zich zal de laatste tweeduizend jaar ook niet schokkend veranderd zijn en de mergel zal ook toen ongetwijfeld op deze plaats zichtbaar geweest zijn: “dagzomen” noemt men dat dan.

De allereerste meldingen op schrift over een groeve of mergelwinning rond deze plaats zijn er pas in 1286, daarna zijn er incidentele stukken, meestal eigendomsakten of erfenis stukken, maar nooit stukken over exploitatie of mergelwinning. Ook telramen, het systematisch bijhouden van het aantal gewonnen blokken door de werkploegen, ontbreken in deze groeve totaal, iets wat heel bijzonder is daar iedere andere mergelgroeve hier vol van staat!

Pas na 1800 begint men in de groeve op wat grotere schaal te krassen en schrijven. Na een inventarisatie van de duizenden opschriften blijkt dat er ongeveer een kwart uit de negentiende eeuw stamt en zo’n driekwart uit de twintigste eeuw. Opschriften van voor 1800 zijn zeer zeldzaam, en een mogelijke tekst uit midden 1500 is in zo’n beroerde staat dat er niets uit op te maken valt. Dat is natuurlijk heel jammer voor de ouderdom bepaling van de groeve of een deel hiervan.

Na de, voor bijna iedere groeve bekende champignonkweek-cultuur, begon ook voor de Coolen de teloorgang! De groeve werd voor alles en nog wat, te pas en te onpas door en voor iedereen misbruikt, en er waren zelfs plannen om de hele groeve vol te storten met onder andere puin en ander afval.
Zo ver is het gelukkig niet gekomen! In 1988 kwam de Coolen onder het beheer van het al eerder genoemde S.L.L. en werd het een beschermd natuurgebied. De hele bossage inclusief het gangenstelsel werd opgeschoond, er kwamen roosters op de schachten en poorten in de twee ingangen. Ook het toegangspad werd voorzien van een slagboom als barrière.

De Stichting Limburgs Landschap is heel ver gegaan in hun poging een vleermuizen reservaat in de Coolen te creëren: langs de ruilverkavelingweg werden een groot aantal bomen speciaal aangeplant ter oriëntatie voor deze nachtjagers teneinde deze diertjes in staat te stellen de bossage en de groeve te vinden voor hun respectievelijke dagrust en winterslaap. Met succes overigens!
Inmiddels is de Coolen een gewaardeerde plek voor mens en dier: tot de gasten behoren de steenmarter, het eikelmuisje, het roesje (grottenmot) de grottenspin meta menardi, en niet te vergeten de vleermuis.
Ook grotere zoogdieren zoals de das, de vos en konijnen komen hier regelmatig over de (mergel)vloer.

Onze avond in de Coolen was wederom een van de mooiere.
Ondanks het feit dat de groeve inmiddels niet meer zoveel geheimen voor ons herbergt is het telkens weer een genoegen in dit afgelegen plekje rond te dwalen en toch weer iets te zien om je persoonlijke geschiedenis van de Coolen aan te vullen.

O ja, na afloop was 1 zijde van de auto helemaal dicht door de natte sneeuw, opgejaagd door de gure wind, het kan er goed spoken daar bij de Coolen!
Nee, ik heb het niet koud gehad het was erg gezellig . . . .

Voor een verslag van de avond zelf kun je even hier kijken.
Foto’s van de groeve vind je hier.

Bron: Johan Janssen: De Coolen in Valmeer: Een portret
(SOK mededelingen 38/jan.2003)

Met speciale dank aan Johan Janssen die ons in staat stelde
dit monument te bezoeken . . .

maandag 12 december 2011

Een perfect rondje


Een perfect rondje

De titel heeft op het eerste gezicht maar weinig te maken met de bovenstaande afbeelding, maar ik probeer het uit te leggen . . .

Het is de avond dat we weer eens besluiten de fotocamera en het statief mee te zeulen, of beter gezegd: Rob’s camera met statief.

We zijn vanavond met z’n tweeën: Susanne, onze bergmaat, is verhinderd wegens ouderlijke verplichtingen en daarom hebben we besloten er een fotosessie van te maken. Dat doen we vaker als we met z’n tweeën zijn. Ik kan me goed voorstellen dat het maken van landschapsfoto’s ondergronds niet voor iedereen even spannend is omdat het werkelijke lopen en ontdekken van de “berg” natuurlijk niet echt opschiet als je om de paar meter stilstaat om je ideale “hier neem ik de foto plek” te bekijken en in te schatten.

Toch is dit ook een geweldige manier om de berg te ontdekken: je kijkt, of beter, bekijkt de situatie vanuit een ander perspectief. Er vallen dingen meer op als je “anders” kijkt.
Enfin, tot zover de inleiding.

We beklimmen het pad omhoog naar Ternaaien-Boven, zo hebben we beneden al besloten, omdat Rob daar een aantal foto’s wil overnemen.
Bij vorige sessies zijn daar al opnames gemaakt, maar veranderende inzichten in bijvoorbeeld de belichting nopen tot nieuwe opnames.
De vast te leggen plaatsen zijn ook al min of meer bekend, en mogelijk komen we ook nog wat nieuwe plekjes tegen.

Er is meer belangstelling voor de groeven vanavond, maar tot onze opluchting kiest men voor Caestert, Ternaaien-Beneden of de Vallei.
Je loopt namelijk het risico dat je midden onder de opname een hoeveelheid “vreemd” licht in beeld krijgt waardoor je natuurlijk helemaal opnieuw kunt beginnen.

Na een paar minuten is de eerste plek al bereikt en kan het statief opengeklapt en opgezet worden! Gelijk al een ingewikkelde omdat de plek van de camera 3 meter hoger is dan het pad wat Rob gaat belichten. Maar ja, de avond is nog jong en het omlopen is niet zo ver . . .

Oké, alles staat stand-by, de camera is scherpgesteld op de juiste instellingen, de situatie en belichtingstijd beredeneerd in onderling overleg, dus daar gaan we dan voor nummer 1.
Rob klautert naar beneden waar de lamp staat, pompt er nog wat extra druk op, en begint zijn ongeveer 30 meter lange tocht met hindernissen.
Zelf sta ik achter de camera, de belichtingsseconden in mijn eigen op te dreunen en houd op het juiste moment mijn onafscheidelijke zwarte vilthoed voor de geopende lensopening. Na ieder belichtingsmoment moet ik wat harder naar Rob roepen dat hij weer door het beeld mag lopen en na zo’n pakweg 8 belichtingen sluit ik met behulp van de zelfontspanner de lens.
Dat ziet er goed uit voor de eerste mompel ik hardop. Enne? Roept Rob
Nou roep ik terug volgens mij is ie wel goed, al wetende dat Rob een stuk kritischer is. Mmm een beetje aan de donkere kant mompelt hij, turende naar het schermpje, maar we laten het zo ik kan het altijd thuis een beetje bijsturen. Nummer 1 van de avond staat erop in nog geen 10 minuten!

Een aantal gangen verder krijgen we bezoek, niet storend want we hebben net nummer 2 al achter de rug. We raken in gesprek met twee mannen die we al eens vaker ontmoet hebben. We hebben zelfs met een van hen al eens een avond gelopen. Ze zijn duidelijk “zoekende” in deze groeve. Na wat van gedachten gewisseld te hebben over de diverse gangenstelsels nemen we afscheid met: “we zien elkaar vanavond nog wel”. Klaarblijkelijk hebben ze ook nog interesse in de (nieuwe) doorbraak naar Ternaaien-Midden die hier in de groeve aanwezig is, een plek waar wij later op de avond nog heen willen.

Zes opnames verder treffen we inderdaad de beide mannen weer.
Bij de doorbraak , een onmogelijk klein, eng kruipgangetje van enkele meters lang ( ik heb het hier beschreven). Ze willen er doorheen, maar lijden alle twee aan iets wat klinkt als engtevrees. Dat en het onbekende aan de andere zijde van de enge kruipgang weerhoud de beide mannen van hun liefste wens:
Minstens voor 1 keer Ternaaien-Midden te aanschouwen!

Als wij toezeggen aan deze zijde van de kruipgang te pauzeren en op hun spullen te letten trekken ze toch de stoute schoenen aan en verdwijnen door het enge duistere gat naar het voor hun onbekende. We hebben toegezegd minstens een uur hier te bivakkeren zodat ze in staat zijn om op het gemak rond te kijken in de herontdekte gangen van Ternaaien-Midden ook wel de Duvelenberg genoemd.

Net als Rob na drie kwartier zijn bergjack uittrekt om naar de beiden op zoek te gaan zien we een lichtschijnsel in de tunnel, de verloren zonen zijn terug en een mooie ervaring rijker. Zo hoort berglopen te gaan!

Wij zijn nog een uurtje verder gegaan met onze fotosessie, en na een eerder gedane opmerking dat we vandaag wel een heel lage productie hadden door de ontmoeting met onze 2 helden (zeker positief bedoeld) kan dat aan het eind van de avond bijgesteld worden naar:
Een mooie productieve avond met maar liefst 16 nieuwe opnames waaronder de bovenstaande.
Dus: een perfect rondje . . .

zondag 27 november 2011

Kalkbranden


Kalkbranden

Het kalkbranden is natuurlijk nauw verbonden met de mergelwinning.
Op de afbeelding uit ongeveer 1925 zie je een kalkoven, een installatie die gebruikt werd om kalk te branden uit de losse mergel.

Die mergel was er genoeg voorhanden: de plek waar deze opname is gemaakt is de oosthelling van de Sint Pietersberg op de plek waar nu de ENCI cementfabriek is gevestigd. Linksboven op de foto is de ruïne Lichtenberg te herkennen.

Kalkbranden is het op één na oudste ambacht ter wereld. De oudste bewijzen daarvoor zijn 14.000 jaar oud, de Romeinen brandden al kalk op bijna industrieel niveau.
Kalk is een product voor de fabricage van mortels in de bouw, maar ook te gebruiken als meststof voor de landbouw.

In Nederland zijn de schelpkalkovens het meest bekend. Het is een oven in een kegelvormige toren, met een hoogte variërend van 15 tot 20 meter en een doorsnede aan de basis van meestal 5 tot 7 meter. Schelpkalkovens werden gebruikt voor de fabricage van metselkalk uit strandschelpen (in Nederland schelpkalk genoemd). Schelpkalkovens zijn doorgaans te vinden aan het water en staan vaak in groepjes.

Het branden van schelpkalk werkt als volgt:
Om en om wordt er kolengruis en schelpen bovenin de kalkovens gestort.
Na ongeveer 24 uur branden worden via de gaten aan de onderzijde van de oven de schelpen er uit gehaald en naar het blushuis gebracht. Hier worden de schelpen met water geblust. Over een kruiwagen schelpen worden 2 emmers water gestort. Daarna worden de schelpen omgespit en een extra emmer water toegevoegd. Hierdoor ontstaat een chemische reactie die voor een flinke rookontwikkeling zorgt.

Door de gaten in het dak van het leshuis kan de rook wegtrekken. De schelpen vallen dan uiteen tot fijn poederkalk.
De kalk wordt dan gezeefd en eventueel verpakt. De schelpkalk vindt vooral toepassing in metselspecie.

De vier ovens brandden overigens continu. Op zondag worden er geen schelpen gebrand maar met turf worden de ovens brandend gehouden.

Bij ons in Limburg werd de steenkalkoven gebruikt en dat werkte als volgt:

Eerst werd er een gat van circa drie meter in doorsnede en zeven meter diep gegraven.
De binnenkant van de schacht werd met vuurvaste steen bekleed. Voor het opmetselen van deze stenen werd geen cement, maar leem gebruikt.
Onderin de oven werd een zwaar rooster geplaatst. Dit bestond uit zware ijzeren staven die los van elkaar lagen en door twee ijzeren balken gedragen werden. Onder het rooster lag de werkruimte waar de gebrande kalk gestort, ingeladen en afgevoerd werd. Als de oven gestookt werd, werd eerst een dikke laag takkenbossen op het rooster gelegd. Daarop kwam een partij droog rondhout.

De totale laag brandhout had een dikte van twee tot drie meter. Bovenop het hout kwam een laag van dertig tot vijftig centimeter dikke laag kalksteen. Erbovenop kwam een dunne laag brandstof, zoals kolengruis, cokes of kolenslik. Daarop kwam dan weer een laag mergel, dan weer een laag brandstof enzovoort.

Bij het ontsteken van de oven sloegen de vlammen vanzelf van de ene naar de andere laag over. Hierbij ontstonden temperaturen van meer dan 350 graden Celsius bovenin de oven tot meer dan 1000 graden Celsius onderin. Hierdoor ontsnapten zuurstof, vocht en koolzuur uit de kalksteen. Onderaan de oven kon na afloop van het brandproces de ongebluste kalk worden opgevangen. Deze werd dan eerst uit de oven gehaald, vervolgens gezeefd en tenslotte geblust.

Vooral iets ten noorden van Maastricht waren kalkovens te vinden. Hier werd vooral de Kunrader steen gebrand. De kalkbranderij bereikte een hoogtepunt omstreeks de Eerste Wereldoorlog. Tussen Ubachsberg, Benzenrade en Kunrade waren destijds maar liefst 44 kalkovens in bedrijf. De Putberg bij Benzenrade was hiervan het middelpunt.

Tussen 1917 en 1919 waren in de 44 kalkovens in deze streek maar liefst 700 mensen aan het werk. Tijdens en vlak na de Eerste Wereldoorlog was import van kalk uit het buitenland namelijk onmogelijk en moest men overschakelen op eigen productie.

Na de oorlog daalde het aantal kalkovens drastisch. De concurrentie van het buitenland werd te groot en uiteindelijk werden ze overbodig door de opkomst van de moderne cement- en meststoffenindustrie. Een korte opleving vond rond de Tweede Wereldoorlog plaats. In 1967 werd de laatste kalkoven buiten bedrijf gesteld.

zondag 13 november 2011

Kwaliteit . . .



Kwaliteit . . .

Wij chauvinistische Maastrichtenaren denken natuurlijk altijd dat de mergel uit de Sint Pietersberg de mooiste, beste en sterkste is!

Nou helaas: mooi niet, ik bedoel wel een mooie kleur, maar de kwaliteit valt een beetje tegen.

Dat heeft natuurlijk alles te maken met de samenstelling van de steen, en het vele zand in de Sint Pieterse kalksteen zorgt er dus voor dat de Pietersblokken minder stevig en weersbestendig zijn dan bijvoorbeeld de Sibber of de Sichersteen, in het bijzonder dan voor bouwwerkzaamheden buiten.

Even voor de duidelijkheid: wat wij Limburgers mergel noemen (van het Romeinse Marga) is de bovenste korrelige laag van de kalk die afgezet is in het Limburgse heuvelland tijdens de “Krijt” periode (145 tot 66 miljoen jaar geleden), toen dit deel van Nederland onder de zeespiegel lag.
Het zo ontstane gesteente bestaat uit een mengsel van klei en resten van organismen met een kalkschaal dan wel een kalkskelet.

Waarom zijn de groeves in de Sint Pietersberg dan zo uitgestrekt geworden is dan de vraag.

Bovenstaande foto geeft daar al gedeeltelijk een antwoord op. Fundamenten, kelders, waterputten en de kilometers lange vestingwerkmuren in Maastricht herbergen letterlijk tonnen en tonnen mergelblokken uit onder andere de Sint Pietersberg.
De vraag naar mergelsteen, ook van een mindere kwaliteit, was dus een lange tijd volop aanwezig.

De groeve lag dicht bij de stad en er waren altijd wel reparaties en herstelwerkzaamheden aan de vele fortificaties die Maastricht rijk was.
Na ieder beleg, en dat zijn er in de loop van de honderden jaren heel wat geweest, moest er natuurlijk weer opgelapt of uitgebreid worden.

Op de afbeelding zien we een deel van een fundering, en gezien de locatie
Hertogsingel Maastricht, ongetwijfeld afkomstig van een van de verdedigingswerken die daar voor de ontmanteling van de vesting Maastricht gelegen waren.

Het kan ook een deel zijn van de zogenaamde “kazematten”, een uitgebreid netwerk van gangen gebouwd tussen 1575 en 1825, samen een kleine 14 kilometer lang, die de verschillende bastions in de verdedigingswerken met elkaar verbonden.

In deze kazematten, in Maastrichts dialect de “katsj” genoemd werden buiten de baksteen ook heel veel mergelblokken verwerkt. Daar was de Sint Pietersteen dus uitstekend geschikt voor.

Op de tweede afbeelding is dus heel duidelijk het gebruik van de mergelblokken te zien: de opgaande muren uitgevoerd in mergelblokken en de gewelven in baksteen. Het is misschien wel eens aardig om een schatting te maken, of te berekenen, hoeveel kubieke meters en/of blokken in deze kazematten zijn gebruikt, dat moeten er heel wat zijn geweest!

Dat dit alles voor een groot gedeelte nog bestaat en zelfs toegankelijk is danken we aan pure zuinigheid!
Toen het rijk in 1867 de vesting Maastricht ophief en er een begin werd gemaakt met het slopen van de verdedigingswerken, was het gewoonweg te kostbaar om ook de ondergrondse werken te slopen.

In de tweede wereldoorlog van 1940-45 zijn een deel van de kazematten nog ingericht én gebruikt als schuilkelder, en in de zogenaamde koude oorlog, de periode tussen 1950 en 1990, is er een beperkt gedeelte ingericht als atoombunker.

zondag 30 oktober 2011

Het Grand Hotel



Het Grand Hotel

“Junkske, este ut hei neet good vinds daan vertrèkste mèr naor de Lévrier oppe Boschstraot”

Dat zei mijn vader zaliger altijd tegen mij als ik, vroeger als kind zijnde, thuis aanmerkingen op het eten had. Mijn vader was er een van de oude stempel, geboren in 1909 en als negende van in totaal elf kinderen zal hij ongetwijfeld ook wel eens die uitspraak gehoord hebben van zijn vader dus.

Aan bovenstaande moest ik denken toen ik laatst weer eens het opschrift passeerde van Grand Hotel Du Lévrier et de L’aigle Noir aan de Boschstraat 76 te Maastricht.

Het opschrift bevind zich bij de ingangspartij van de Zonneberg, en wel zo dat het goed opvalt als je weer terug naar buiten gaat. Gedenk den gids staat er ook heel subtiel boven geschreven, iets waarvan ik denk dat het er al stond vóór dat de reclametekst van de Lévrier aangebracht werd.

Een reclametekst is het, niet meer en niet minder een wervingstekst voor een hotel in de stad. Een gerenommeerd hotel, dat wel.

Als rond 1900 het toerisme in Maastricht al een redelijk niveau heeft spelen de “grotten” van de Sint Pietersberg daar natuurlijk een grote rol in, het is immers een attractie van formaat. Geheimzinnige duistere galerijen met daarin opschriften van beroemde bezoekers vaak al honderden jaren oud, en op de route mooie grote tekeningen en andere voorstellingen van prehistorische dieren die, volgens de gids, hier duizenden jaren geleden rondgelopen hebben . . . .

De tekeningen zijn, vaak in opdracht van de toenmalige eigenaren van de groeve, vervaardigd door een aantal bekende Maastrichtse kunstenaars zoals Simays, van der Veur en Sondeijker met de bedoeling de “grotten” zoals ze steevast voor en door de toeristen genoemd worden te verfraaien. Commercieel aantrekkelijker maken dus.

Zo worden er ook reclame opschriften op de route geplaatst. Hele bekende voorbeelden zijn de (veelkleurige) tekeningen van de “van Houten” van de chocolade, en de “Alpha” van de margarine, en de grote tekst van “Bols”, tot op de dag van vandaag een begrip in de jenever!
De van Houten is gekopieerd van een bekend affiche en dus heel herkenbaar voor de grote massa bezoekers.

Maar ook de lokale middenstand is wel geïnteresseerd in een reclameboodschap, en zo ontstaan een aantal geschreven teksten voor hotels en restaurants waaronder hotel Claessens en de bovenstaande Du Lévrier en de L’aigle Noir. Uiteindelijk moesten de bezoekers ook een hapje kunnen eten en een bed hebben om te slapen.


Evenals het eerder genoemde hotel Claessens is Du Lévrier geen hotel meer. Het was voor 1876 bekend onder de naam Lévrier (de (haze)wind hond) en vanaf 1876 tot begin 20ste eeuw onder de naam “Grand Hotel Du Lévrier et de L’aigle Noir”.
L’aigle Noir staat voor “zwarte adelaar”

Tot wanneer het hotel-restaurant bestaan heeft weet ik niet precies maar in 1950 werd het pand aan de Boschstraat in gebruik genomen door de Hogere Hotelschool Maastricht als opleidingslocatie.

In 1976 is het hele pand gerestaureerd en verbouwd en nam de industriebank LIOF zijn intrek in het pand waarvan de naam nu luid :

"Grande Maison du Levrier & de L'aigle Noir”.

Het opschrift in de Zonneberg is behoorlijk beschadigd en in dit geval is het wederom pure baldadigheid wat ten grondslag ligt aan het verval van dit opschrift. Misschien is er ooit wel een mogelijkheid om het te restaureren zonder het echt te “vernieuwen”.
Eerlijk gezegd zijn er letterlijk tientallen gelijkwaardige opschriften in de Zonneberg in een staat die een beter lot verdienen, dus voorlopig moeten we het er maar mee doen!

zondag 16 oktober 2011

Alexander Simays 1866-1944


Alexander Simays 1861

In het gangenstelsel Zonneberg komen we met enige regelmaat grote
“klassieke” tekeningen tegen, en vele daarvan zijn gesigneerd met Alex Simays. Wie was deze Simays?

Alexander Simays werd geboren op 5 februari 1866 in Maastricht. Hij was de zoon van Peter Simays die het beroep van boekdrukker uitoefende.
De moeder van Alexander was Sandrien Heynen, en haar beroep was het kleuren of verven van stoffen.

Alexander groeide op in wat nu het Jekerkwartier wordt genoemd: de Sint Pietersstraat (geboortehuis), Tafelstraat en vervolgens weer de Sint Pietersstraat. Hij volgt zijn onderwijs bij de broeders op de Capucijnenstraat, en op zijn twaalfde jaar gaat hij van school om een beroep te leren, iets wat heel gebruikelijk is in die tijd.

Hij volgt zijn vader en gaat als leerling letterzetter in dienst bij Leiter-Nypels, een gerenommeerde drukker in Maastricht.
Alexander heeft talent voor tekenen, en al voor hij als leerling letterzetter gaat werken volgt Alexander twee avonden per week (teken) lessen aan de Burgeravondschool, dat de basis zal zijn voor zijn carrière als lithograaf (steendrukker).

Alexander zal zijn hele arbeidzame leven doorbrengen bij Leiter-Nypels.
Op 20 april 1892 trouwt Alexander Simays met Maria Roecx en zij krijgen twee dochters: May en (tien jaar later) Sandrien.

Na enkele adressen in (opnieuw) het Jekerkwartier verhuizen ze naar het Vrijthof, waar zij hun intrek nemen in een woning boven de drukkerij.
Tien jaar later, in 1905, betrekken zij dan een woning aan de Jekerstraat in het, toen nog zelfstandige, dorp Sint Pieter waar zij veertig jaar lang zullen wonen.

Naast zijn werk als typograaf is Alex (zo signeert hij zijn werk) dus een verdienstelijk tekenaar èn fotograaf, die erg veel van zijn vrije tijd stak in het vastleggen van het stadsbeeld in Maastricht, iets waarvoor vele Maastrichtenaren hem eeuwig dankbaar zijn.

Mijn persoonlijke kennis van zijn werk zijn dan ook de vele grote tekeningen die hij samen met de fotograaf H. van der Veur maakte in de gangen van het stelsel “Zonneberg” te Sint Pieter.
Deze muurschilderingen waren bedoeld om het Zonneberg-stelsel even beroemd te maken als het bekende Slavante, dat beschikte namelijk over een heus onderaards museum!

In de oorlogswinter van 1942-1943 krijgt Simays een ongeluk in huis:
Hij loopt ernstige brandwonden aan zijn onderbeen op en wordt om te genezen opgenomen in het ziekenhuis “Klevarie” (Calvariënberg).

Eenmaal weer thuis blijkt hij bedlegerig en hulpbehoevend. In 1943 wordt hij opgenomen in het verpleeghuis van Klevarie waar hij wel opknapt maar zijn draai niet meer kan vinden. Twaalf maanden later, 15 februari 1944 sterft Alexander Simays 78 jaar oud. Hij is begraven op de Algemene Begraafplaats aan de Tongerseweg in Maastricht.

In juni 2000 verscheen er van de hand van drs Ingrid M.H. Evers een schitterend boek over het leven en vooral het werk van Alexander Simays.
Een boek vol foto’s met (helaas) al vele verdwenen plekjes in ons mooie
Maastricht.

Bronnen:
Ingrid Evers: Maastrichtse Monumentenzorg in Zwart-Wit.
John Caris: Website Troglocaris.
De foto is van mijn bergmaat Rob Heckers.

zondag 9 oktober 2011

Niet met opzet . . .


Niet met opzet . . .
Ik ga er maar vanuit dat de schrijver en/of tekenaar zich hier onbedoeld vergist heeft!

MCCCLXXIX in Romeinse cijfers is, in onze leestaal : 1379.
Nou, daar geloven we dus niet in. Ik denk dat de maker van dit opschrift de letter D vergeten heeft.
Als die achter de M geplaatst wordt krijgen we MDCCCLXXIX, en dat en dat is meer in de stijl van de tekening namelijk 1879.

Dat onze schrijver de klok heeft horen luiden, maar niet weet waar de klepel hangt, blijkt ook nog uit het feit dat de letters C verkeerd om geschreven zijn!
Jammer dat het eigenlijke opschrift uitgeveegd is want de tekening is voor de rest helemaal gaaf.

Dat 1879 wel eens het goede jaartal zou kunnen zijn maken we op uit de stijl van de tekening: de Biedermeier tijd. Het woord Biedermeier komt uit de kunstgeschiedenis. Het is een kunststroming uit de periode omstreeks 1815-1850.
Biedermeier is afgeleid van Biederman en Bummelmayer, twee bekende familiefiguren uit het begin van de 19e eeuw.

De kunststroming ontstond als reactie op de tijd van Napoleon.(1815-1848).
Dat was een periode waarin alles draaide om het gewone. Dit gewone was men zat.
Men had behoefte aan sierlijke dingen en ging vooral kunstzinnige meubels en kleding ontwerpen.
Let wel: het werd een stijl voor de rijken. Waarschijnlijk is deze stijl ontstaan in Duitsland of Oostenrijk.

Enkele kenmerken voor deze stijl zijn: in de mode voor de dames de zeer smalle, zogenaamde wespentaille met daarbij de hoepelrok en witte kousen.
De heren dragen dan lange pantalons, een frak (jas zonder voorpand) stropdas en hoge hoed. We spreken hier dus wel over de welgestelde en niet over de gewone man de zijn brood verdient in de mergelgroeve!

Wat er van de Biedermeier tijd overgebleven is, is natuurlijk hoofdzakelijk antiek meubilair en kunst. Wat er vandaag nog toegepast wordt is een vorm van bloemschikken: het zogenaamde Biedermeier boeket.

Wat bij ons nu resteert, is de vraag: wat stond er nu geschreven, en waarom is het uitgeveegd? Ik ben bang dat dit onderwerp blijft waar het vandaan komt :
het stapeltje onopgelost . . .

Een iets uitgebreidere versie van deze blogartikelen vind je op de website mellegerkalleping onder de titel " Berglopen "

zondag 2 oktober 2011

Sint Joris en de draak


Sint Joris en de draak

Het verhaal is wereldwijd gelijk : Sint Joris en de draak staat synoniem voor de strijd van het goede tegen het kwade.

Joris is internationaal, in Engeland verslaat hij de draak als Saint George
In Spanje trekt hij ten strijde als San Jordi, de Russen dwepen met Svjatoj Georgij en de Grieken kennen hem onder de naam Agios Georgios.

Uiteraard is onze heilige onder nog veel meer namen bekend, maar we laten het even bij de bovenvernoemde.
Voor het hele, ware of niet ware, legendeverhaal verwijs ik graag naar Wikipedia en alle andere sites die heel veel te vertellen hebben over deze bijzondere heilige.

Ook in de mergelgroeven heeft onze Drakendoder een plekje gevonden.
In de (middeleeuwse) groeve Caestert staat Sint Joris in een grote complexe tekening afgebeeld. Complex omdat de tekening opgebouwd is uit allerlei, vaak nog niet verklaarde, symboliek. Naar onder andere deze tekening is vrij recent nog een gedegen onderzoek gedaan door een tweetal studentes kunstgeschiedenis van de Radbout Universiteit te Nijmegen, dat resulteerde in de publicatie “ zotheid in de duisternis”

In de Kapellengroeve (middels een doorbraak aangesloten bij de groeve Caestert) staat de figuur Joris heel simpel en duidelijk in een paar lijnen afgebeeld.
Het is juist deze laatste die mij persoonlijk het meeste aanspreekt:
De eenvoud waarmee het getekend is ontroerend!

Een simpel rond hoofd met stipjes en streepjes voor ogen, neus, mond en haar, een grote driehoek als lijf met duidelijk erdoorheen een streep als lans of speer. Direct daaronder een draak(je), de kop rechts, stekels op de rug en links de staart.
Een kind zou het getekend kunnen hebben, zo simpel ziet het er uit!

Of was de tekenaar soms iemand die vaker de tekenstift hanteerde? Iemand die het in zich had om in een paar simpele lijnen een treffend tafereel uit te beelden? De toegepaste techniek, namelijk het roet van een olielampje stukje voor stukje aanbrengen maakt het er zeker niet makkelijker op.

Zijn de kleine afbeeldingen rondom Sint Joris ook symbolen? Afgekeken van de “grote” Sint Joris? Allemaal vragen die hoogstwaarschijnlijk nooit beantwoord zullen worden. Het blijft een mysterie voor de eeuwigheid lijkt mij.

De legende van Sint Joris en de draak sprak de middeleeuwse mens
(men schat de ouderdom van de tekening eind 14de eeuw) en dus ook
de werkers in de groeve zeker aan.
De vlak erbij getekende bierpul verwijst, voor mijn gevoel dan weer, naar het alledaagse leven van de mensen toen.

Er zijn meer berglopers gecharmeerd van de “kleine” Sint Joris zoals hij liefkozend genoemd wordt. Bergkenner en onderzoeker Ton Breuls schreef een mooi artikel over deze tekening in het jubileum nummer van de Studiegroep Onderaardse Kalksteengroeven: SOK Mededelingen nummer 50 uitgegeven in januari 2009.

Een iets uitgebreidere versie van deze blogartikelen vind je op de website mellegerkalleping onder de titel " Berglopen "

maandag 26 september 2011

De Duivel



De Duivel

Hij hoort er thuis, in de berg dus, duisternis en de duivel dat hoort bij elkaar zoals man en vrouw, hemel en aarde, dag en nacht, goed en slecht, wit en zwart, arm en rijk etc.
Duisternis: dat is misschien de reden waarom we regelmatig een duivel getekend zien in de mergelgrotten, daarom een kleine zoektocht naar de betekenis van de duivel.

Duivel is de, zeg maar populaire, vertaling van satan en satan is dan weer Hebreeuws voor lasteraar, verzoeker, scheidingmaker of tegenstander, kortom: de kwade of het tegenovergestelde van het goede!

De duivel wordt in ieder geloof of religie beschreven, maar omdat wij in het overwegend katholieke zuiden verkeren, beperken we ons tot de christelijke omschrijving van het fenomeen duivel.
Al in het oude testament wordt hij beschreven in het verhaal van Adam en Eva in de figuur van de slang die Eva verleid tot het eten van de appel, en die op haar beurt Adam weer verleid tot dezelfde (verboden) actie!
En in het nieuwe testament is Satan de grote tegenspeler van Jezus.
Zo tracht hij tijdens een confrontatie in de woestijn, tot drie keer toe Jezus tot zonde te verleiden, maar Jezus wijst zijn verleidingen aan de hand van citaten uit het Oude Testament, krachtig van de hand.

De duivel neemt in de geschiedenis vele gedaanten aan zoals een harige, geile bok die naar zwavel stinkt, een slijmerig geschubd monster met een hondenkop, een gluiperig mannetje met horens, staart en paardenpoten, of een zwarte engel met klapwiekende vleermuisvleugels, een rode lap een vuilwit licht, of gelijkend op de waterspuwers op de gotische kathedralen, een demon in smoking, of een jong, mooi, naakt meisje dat wellustig danst. Soms komt hij voor als een vliegend zwijn, drijfnat, waarvan het pek afdruipt, of als een gebruinde zakenman met diepliggende, doorpeilende ogen en een geitesik of, zoals nu in de moderne tijd, als een slanke jongeman met lang, blond haar met een droevig gelaat (zoals het evenbeeld van christus?). Het uiterlijk van de duivel is over het algemeen eigenlijk een mengelmoes van verschillende mythologieën en godsdiensten over heel de wereld en over de hele geschiedenis, zijn uiterlijke kenmerken zijn geleend van goddelijke schepsels, al dan niet kwaadaardig.

Sinds de vroegste tijd dus is onze duivel de aanleiding voor alle kwaad:
Omdat Satan (lees de duivel) een sterke afkeer van God heeft, heeft hij ook een afkeer van diens schepping. Hij en zijn demonen zouden daarmee ook het 'kwaad' op de wereld veroorzaken zoals natuurrampen maar ook geweld en onenigheid tussen mensen veroorzaken en 'aanwakkeren'. Ook het vernederen en martelen, fysiek en/of geestelijk, wat mensen veel op elkaar toepassen zou veel aangewakkerd worden door satan die hierdoor zijn grote minachting voor de door God geschapen mens toont.

Je kunt natuurlijk begrijpen dat de middeleeuwse ongeletterde blokbrekers de meest gruwelijke verhalen hoorden vanaf de preekstoel in hun kerk over de duivel, en dus is het niet verwonderlijk dat ze deze figuur met enige regelmaat op de wanden van de mergelgroeven tekenden.

Bij de bovenste, ongedateerde maar met zekerheid middeleeuwse tekening in de Caestertgroeve, zien we een persoon die zijn ziel aan de duivel verkoopt.
De duivel (links) is iemand met vele gezichten. Iemand die het “op de heupen heeft” en ook wel “achter de ellebogen” en hij is voorzien van horens zoals het een duivel betaamd.
De persoon rechts “verkoopt” zijn ziel, afgebeeld als een compleet figuurtje, voor een zak met duiten.

Bij de tweede, ook ongedateerde maar hoogstwaarschijnlijk midden 19de eeuwse afbeelding in de groeve Ternaaien-Beneden of Collinet, zien we weer een duivel. Deze keer mooi in het pak maar wel voorzien van duivelse kenmerken zoals een staart, overmatige beharing, klauwen in plaats van voeten en een zeis voorzien van een drietand, dat is zeker dubbelop!
Wat bij deze tekening opvalt, zijn de christelijke attributen erboven! We zien daar namelijk enkele voorwerpen die gebruik worden bij de H. Liturgie (eredienst in de Rooms-Katholieke kerk).
Mogelijk kan dit ook te maken hebben met een zogenaamde duivelsuitdrijving. Zou de erboven afgebeelde, op zijn knieën zittende, blokbreker van de duivel bezeten zijn geweest, of is het toch gewoon de opzichter die een misschien een streng regime voerde over de bergwerkers?

Wie het weet mag het zeggen . . . .

zondag 18 september 2011

Mergelsteen : nog altijd in gebruik


Mergelsteen : nog altijd in gebruik

Honderden jaren was het dankbaar bouwmateriaal en nog altijd wordt de Limburgse mergel gebruikt als bouwsteen, een klein overzicht.

De grotten of beter gezegd groeven waar in dit blog zo uitvoerig over wordt bericht zijn de restanten van een grootschalige winning ondergronds, mijnbouw dus.
Toen in de (hoge) middeleeuwen hout langzaam werd vervangen door steen of steenachtige, dus minder brandbare, materialen (her)ontdekte men de kalkzandsteen of mergel.
In een eerder stadium werd dit materiaal dus ook al gebruikt : bijvoorbeeld bij het maken van putten, funderingen etc. Er zijn talloze vondsten uit de Romeinse tijd hiervan bekend.

Een mooi voorbeeld van de hoogmiddeleeuwse toepassing van mergel als bouwmateriaal is de Dominicanenkerk in de monumentenstad Maastricht. Ze dateert uit ongeveer 1261. Dan wordt er dus al groot gebouwd in mergelsteen.

De mergelblokken zijn relatief makkelijk te winnen omdat ze gewoon te zagen zijn. Ook de verdere verwerking is redelijk simpel. Het blokbreken en het transport van de blokken is natuurlijk een hard vak omdat het winnen ervan ondergronds plaats vind bij gebrekkig licht, een temperatuur van ongeveer 10 graden en een hoge relatieve vochtigheid van wel 98 procent!

Maar eenmaal op de bouwplaats is het materiaal perfect op maat te zagen, en kan men voor de versieringen de meest fantastische vormen moeiteloos aanmaken.
Denk hierbij maar eens aan de eerder genoemde gotische Dominicanenkerk met zijn mooie versierde spitsbogen en de pinakels als versiering

Ook de 13de eeuwse Minderbroederkerk (gebouwd als Franciscanenkerk) in Maastricht en de eveneens uit de 13de eeuw stammende Sint Jan zijn uitbundig versiert met mergelstenen ornamenten.

Enkele honderden jaren verder, in 1662 om precies te zijn, wordt het Stadhuis van Maastricht voorzien van een fraai driehoekig mergelstenen fronton.
Hierin staat de stadsengel met het wapenschild afgebeeld met aan haar zijden Athene als godin van de tactische oorlogsvoering, en Ares als god van de bloeddorstige oorlog.
In 1996 is het beeldhouwwerk van het fronton opnieuw vervaardigd en het oude werk uit 1662 is . . . weggegooid !!!!

In de 17de eeuw raakt de mergelsteen in onbruik en maakt men, ook in Zuid-Limburg, hoe langer hoe meer gebruik van baksteen.
De mergelsteen wordt nog wel in combinatie met de baksteen toegepast als lijstwerk en ornament. Ook heel typerend zijn de zogenaamde “speklagen” waarbij een horizontale band van mergelsteen tussen de bakstenen wordt geplaatst.

In 1902 gebruikt men mergel voor een gezichtsbepalend gebouw tegenover het station in Maastricht: de nieuwbouw van hotel De Ľ Empereur. Vervolgens werden er in de jaren 30 van de vorige eeuw ook nog een aantal kerken in een eigentijdse bouwstijl van mergel gebouwd zoals de Antonius van Padua in Scharn en de kerk van St.Petrus in de wijk Sint Pieter beneden.
De laatste grote uit mergel gebouwde kerk in Maastricht is de Annakerk gelegen aan de Via Regia in de wijk Brusselse Poort.
De eerste steen werd daar gelegd op 14 juli 1963 en de kerk werd in gebruik genomen op 17 juli 1964.

Al deze gebouwen werden vervaardigd met mergelsteen uit Valkenburg en Sibbe.
Dat zijn ook de plaatsen waar de mergelblokken vandaan komen die nu nog gebruikt worden om te bouwen en/of te restaureren. De kwaliteit steen die daar gewonnen wordt staat bekend als een van de beste!

Het winnen van de steen is in de loop van de tijd natuurlijk wel veranderd!
Een mijn blijft een mijn natuurlijk, maar goede verlichting en mechanisch gereedschap hebben natuurlijk wel de arbeidsomstandigheden gunstig beïnvloed.
In de huidige groeve van Sibbe, de Sibberberg met maar liefst 140 (!) kilometer aan gangen, wordt de mergel voornamelijk in de wintermaanden uit de berg gezaagd en opgeslagen in de groeve en vervolgens in het voorjaar, als er weer buiten gewerkt kan worden, naar de werkplaats getransporteerd om op maat te worden gezaagd. Vaak worden de stenen op het werk nog eens aangepast in de maat door ze te schaven.

Zo is het dus dat er nog altijd de zo typisch Limburgse mergel wordt toegepast, en het vak van blokbreker nog niet helemaal verdwenen is!

Meer informatie over de mergel uit de Sibbergroeve vind je hier
De foto komt van de site van de firma Rouwet die eveneens blokken in de Sibberberg breekt.
En als je veel tijd hebt zijn hier de bewegende beelden van de moderne mergelwinning!

zondag 11 september 2011

"Kunst" in de berg


"Kunst" in de berg

Tja, na veel oude opschriften en tekeningen mét de bijpassende geschiedenis wil ik nu maar eens de “graffitiachtige” hedendaagse kunst opvoeren in dit blog.

Het feit dat begin september (11 september om precies te zijn) zo ongeveer in ieders brein gegrift staat deed mij weer denken aan een tekening waar ik laatst een foto van maakte. Ik weet niet of de tekening “nine eleven” gerelateerd is ,maar het vliegtuig met het ernaast afgebeelde gebouw liet mij daar wel aan denken . . .

Bovenstaand werk kwam ik overigens tegen in de groeve Caestert (gelukkig in een beetje uithoek waar ik niet zo vaak langs kom). Maar: evengoed doet het mee in de geschiedenis van deze unieke plek, waar voor mijn gevoel de tijd heeft stilgestaan.

Waardeer ik het? Ik twijfel, en worstel een beetje met de gedachte of het hier thuis hoort :

Nee :
Op deze plek overheerst een andere cultuur! Een tiental meters verder staan tekeningen uit de 15de eeuw nota bene, iets waarmee men in een museum dolgelukkig zou zijn.

Ja :
In een museum gaan oude en nieuwe kunst vaak hand in hand: in de ene zaal staan beelden van middeleeuwse beeldsnijders schitterend mooi te zijn, en een zaal verder bevind zich een ”installatie” van sigarettenpeuken, stukjes touw en lege blikjes nonchalant maar mooi geordend op een super strak geschilderde witte vloer!
Niet om aan te zien! (uiteraard is deze opmerking heel persoonlijk)

Voor mijn gevoel is ieder woord dat hierover geschreven wordt sowieso persoonlijk, je vind het wat of je vind het maar helemaal niks, en dan maakt de plaats waar het staat niet meer zoveel uit.
Of dat nu in een middeleeuwse groeve is of in hedendaags museum.

De tekening is overigens gesigneerd met “Ray Moon”, en na enig gegoogle kwam ik op de website van onze kunstenaar alwaar een groter aantal van soortgelijke werken als hierboven staan afgebeeld. Onze Ray (oorspronkelijk uit Heerlen, maar verblijvend in Maastricht) is niet helemaal onverdienstelijk bezig in het kunstwereldje, maar naast de goede recensies las ik op het internet ook een minder leuke opmerking over een werk van hem:

“Moon is niet echt geïnteresseerd in zijn werk en hij doet het maar een beetje erbij voor de fun. Hij vind alles wat hij maakt sowieso goed en hij heeft geen enkel excuus voor de produktie ervan. 'Doet u lekker mee' is het credo. En 'als het niet weggegooid wordt, is het kunst' Ondanks deze nonchalance wordt het werk door de internationale kunstwereld hoog ingeschat en vertolkt het werk een vooruitziende attitude t.a.v. beeldende kunst.”

Ik ben er nog niet helemaal uit wat ik er van vind, maar het staat er nu eenmaal, én de berg is niet van mij alleen.
Ik kan het ook gewoon negeren of er niet naar kijken als ik het niet mooi vind.
Het moet er wel blijven staan vind ik, niet zoals het met de tombe vergaan is dat is weer het andere uiterste!

Net als in een museum . . .

maandag 5 september 2011

Silex


Silex

Silex, ook wel vuursteen genoemd was, voor de blokbrekers althans, een hinderlijk bijproduct in de mergelwinning.
Toch werden er met dit “afval” ook nog wel eens leuke dingen gedaan!

Eerst proberen uit te leggen wat silex is:
Tijdens de vorming van de kalksteenlaag die wij mergel noemen ontstonden er holtes of ruimtes (denk bijvoorbeeld aan gangen van de in de krijtzee voorkomende kokerwormen) die zich later vulden met kryptonkristallijn siliciumdioxide en veel (chemisch gebonden) water.
Deze op die manier ontstane “vuursteenbanken” zijn zeer vormrijk, en variëren van langwerpige platen tot klompen of knollen waarin men vaak zelfs gewei-achtige vormen kan zien.

Het is een superhard gesteente, in kleur variërend van bruin tot grijs.
Het gesteente wordt ook wel vuursteen genoemd omdat een slag met een stuk vuursteen op een stuk ijzer of pyriet kan resulteren in vonken, waarmee, met de nodige ervaring, een droog, brandbaar materiaal (zoals een plukje los katoen of gedroogd mos, of tondelzwam) aangestoken kan worden.
In prehistorische maakten de primitieve volkeren zoals de neanderthalers stenen gebruiksvoorwerpen, zoals schrapers, pijlpunten, bijlen en klingen, van de vuursteen door deze op een bepaalde manier “af” te slaan. Er ontstaan namelijk messcherpe randen bij het bewerken of afslaan van dit materiaal.

Terwijl de kalksteenwinners of blokbrekers zoals wij ze noemen in de middeleeuwen veel last hadden van de aanwezigheid van deze vuursteen werden hier vlak in de buurt duizenden jaren ervoor deze stenen juist gewonnen: Tussen Rijckholt en Sint Geertruid iets ten Noordoosten van Maastricht bevinden zich in het Savelsbos de vuursteenmijnen waar tussen 3950 en 2650 voor Christus vuursteen is gedolven. Het is het oudste bekende voorbeeld van mijnbouw in Nederland.

Wat was nu het probleem van onze blokbrekers met de vuursteen denk je dan? Wel, de vuursteen of silex is zo hard dat het gereedschap zoals de zaag er gelijk op stuk ging.
Gelukkig voor onze blokbrekers was er een royale laag winbare mergel aanwezig eer men de silexbanken bereikte, maar dan nog waren de silexlagen vaak obstakels die voor veel extra werk in inspanning zorgde, iets wat voor de kostenkant natuurlijk niet bevorderlijk was want ook in de middeleeuwen was tijd al geld.

Na de middeleeuwse ontginning, die hoofdzakelijk het winnen van blokken inhield, was er in de 18de en 19de eeuw het uitdiepen van de gangen voor de losse mergel, en juist in die lager gelegen mergellaag was de verontreiniging met vuursteen in de Sint Pietersberg erg groot. Tonnen vuursteen zijn er toen gedolven als afval, en verspreid geraakt door de hele groeve.

Heel veel “vuursteenknollen” zijn toen ook terechtgekomen bij de mensen in de tuin voor het maken van muurtjes, het afwerken van vijvers en het maken van de zogenaamde Lourdesgrotten, waarvan bovenstaande afbeelding een heel mooi voorbeeld is.

De oudste Lourdesgrot van Nederland ligt aan een stil weggetje op de Sint Pietersberg bij Maastricht. Na een bezoek aan Lourdes liet de Maastrichtse behangfabrikant André Claereboets in 1874 de grot bouwen in de tuin van zijn buitenhuis Maaszicht. De kleine, intieme grot is er nog en dagelijks komen er mensen de stilte zoeken, een kaarsje opsteken en te schuilen bij Maria en bij zichzelf. Er is jaarlijks een processie naar toe vanuit de parochie Sint Pieter aan de voet van de Sint Pietersberg, maar het zijn vooral individuele bezoekers die er komen.

En ja, ook de schrijver van dit blog bezoekt regelmatig met vrouw en kleinkinderen de grot om er “e bougieke op te stéke”, de kinderen vinden het prachtig!

zondag 28 augustus 2011

Uit de oude doos 3: Slavante


Slavante

“Plotseling, zoals het met zeldzame dingen altijd gaat, verdween het . . .”

Tot een van de oudste delen van de mergelgroeven in de Sint Pietersberg behoord het gedeelte wat bekend staat onder de naam “Slavante”.
Slavante is hoogstwaarschijnlijk een verbastering van het woord Observanten, een afsplitsing van de kloosterorde der Minderbroeders die op deze plaats een klooster hadden.

Even een beetje geschiedenis:
De oorsprong van deze plek gaat terug tot de 15de eeuw (1455) als daar door Jan van Heinsberg een hermitage of kluis gesticht wordt
(een hermitage of kluis is een klooster voor 1 persoon).
Deze Jan van Heinsberg had afstand gedaan als Prinsbisschop van Luik en besloten zich te vestigen op de rustige “Heerlykheid” Sint Pieter, toen nog onder het gezag van Luik.

Al vrij snel word de hermitage overgenomen door de bovengenoemde Observanten.
In 1489 wordt de kluis verheven tot klooster, en een aanvang gemaakt met de uitbreiding van de gebouwen waarbij gebruikt wordt gemaakt van het bouwmateriaal dat hier volop voor handen is: de mergelsteen.

Er zijn beweringen dat op deze plaats al eerder sprake is geweest van steenwinning, maar exacte bewijzen zijn hier nooit voor geleverd.
Mogelijk is er al een klein of beperkt gangenstelsel geweest wat vervolgens onder leiding van de kloosterlingen uitgebreid is geworden tot het latere Slavante gangenstelsel.

Tot het tot de oudste plekken van mergelsteen winning behoord kan men aflezen aan de opschriften in de berg meestal geschreven door de kloosterlingen die ongetwijfeld vaak het binnenste van de berg bezochten.
Zij waren immers vaak als enigen in staat om deze opschriften te vervaardigen omdat ze de schrijfkunst machtig waren.

Er ontstaat een mooi kloostercomplex bestaande uit een kerk en enkele woongebouwen en dit geheel wordt omgeven door een muur, alles in de zo kenmerkende witgele mergelsteen. Heel bijzonder zijn de drie trapsgewijs aangelegde tuinen tegen de helling. Op deze terrassen verbouwen de kloosterlingen hun groenten en fruit.

Intussen duurt de exploitatie van de groeve voort. Het gangenstelsel
Slavante krijgt zijn definitieve afmetingen, en door het uitdiepen der gangen ontstaat er een mooi regelmatig stelsel met gangen van 10 tot 12 meter hoog. Kenmerkend waren de vele getekende "Peroennen", het eigendomsteken van de prinsbisschop van Luik onder wiens eigendom de gangen zich bevonden.
Een uitleg over deze Peroennen vind je hier

Het oudst gedateerde opschrift in het gangenstelsel Slavante is het jaartal 1487, verder waren er veel opschriften in het Latijn te vinden waarvan “Via Fontis” een van de bekendste is. Via Fontis, de weg naar de bron, was een richting aanduiding vlak bij de beroemde “negendrup” een plaats waar om de 9 tellen een waterdrup viel wat na eeuwen zijn sporen had nagelaten.

Deze negendrup werd later dan ook opgenomen in de toeristische route van het gangenstelsel Slavante onder leiding van een van de gidsen van de “Société des Amis de Sciences, Lettres et Arts” een vereniging die zich bezig hield met bestuderen en exploiteren van het Slavante gangenstelsel lang nadat de kloosterorde het terrein verlaten had.

Dat verlaten gebeurde al in 1797 als alle kloosters door de toenmalige bezetter (Frankrijk) opgeheven worden.

Uiteindelijk wordt het complex in 1843 aangekocht door de Grote Sociëteit van Maastricht die er het nu nog bestaande Casino als buitensociëteit bouwen. Kerk en klooster waren toen al gesloopt, de terrasmuren waren wel nog aanwezig evenals een aantal bijgebouwen en het in mergel opgetrokken Sint Antonius kapelletje uit 1681 wat ook tegenwoordig nog te zien is.

Het gangenstelsel werd aan het einde van 19de en begin van de 20ste eeuw gebruikt als toeristische trekpleister. De eerder vermelde “Société des Amis de Sciences, Lettres et Arts” huurde het gangenstelsel van een aantal eigenaren teneinde het te onderzoeken en er een museum in te vestigen. Uit die tijd is de Mammoet op de foto die dit artikel siert. Het is slechts een van de vele voorstellingen die het gangenstelsel Slavante te bieden had, en speciaal door enkele Maastrichtse kunstenaars zoals Simays, van der Veur en Sondeyker waren aangebracht

In de dertiger jaren van de vorige eeuw kwam er al een einde aan het toeristische deel van Slavante als delen van het stelsel door de ENCI cementfabriek vol worden gespoten met grote hoeveelheden productieafval. Vervolgens verdwijnt tussen 1974 en 1978 het hele stelsel in de cementoven van diezelfde “Eerste Nederlandse Cement Industrie”.

Weg middeleeuwse opschriften en tekeningen, weg Via Fontis, weg geschreven geschiedenis en ondergrondse cultuur, weg monument!
De mammoet is overigens vanuit de ENCI groeve nog wél te bewonderen: de wand waarop hij is afgebeeld is behouden is gebleven en ligt zichtbaar aan de rand van de groeve.

Ik sluit me volledig aan bij auteur N.G.Prick die als laatste regel in een artikel over Slavante opmerkt :
"Pas de komende generaties zullen met ongeloof beseffen wat hier zo achteloos verloren ging!"

Bron: N.G. Prick:
Op Slavante verdween het levenswerk van de Minderbroeders
Jaarboek Limburg 1980, pp12-19.
Foto: collectie Rob alias ”ZBL”

zondag 21 augustus 2011

Regimentswapen




Regimentswapen

De afbeelding laat ons een regimentswapen of vaandel zien van een van de vele regimenten uit het beleg van Maastricht in 1748.
Voor mij is (nog) niet helemaal helder om welk regiment het gaat, maar wel wanneer het opschrift gemaakt is: het beleg van Maastricht aan het einde van de Oostenrijkse successieoorlog in 1748.

Maurits van Saksen verscheen 11 april voor de poorten van Maastricht en omsingelde de linker Maasoever van deze stad.
Bijna gelijktijdig werd de rechteroever ingesloten door een Frans leger onder leiding van generaal Ulrich van Löwenthal.

Het beleg duurde maar kort, slechts 22 dagen, toen was er de capitulatie van Maastricht verordonneerd door het verdrag van Aken dat een week daarvoor op 7 mei 1748 was gesloten.

Hoewel de Franssen wisten dat hun verblijf in Maastricht maar tijdelijk zou zijn bleven ze uiteindelijk 9 maanden, en maakten ze van de gelegenheid gebruik om de stad op te meten ten behoeve van de beroemde maquette van Maastricht. Deze maquette werd overigens in 1752 in de spiegelzaal van Versailles aangeboden aan Lodewijk XV.

Terug naar ons regimentswapen.
Bij deze belegering waren er ongeveer 163.000 manschappen rond Maastricht gelegerd. Compagnieën met de welluidende namen als Picardie, Royal, La Courône, Angoumois, Fontenais en Champagne bevolkten een groot deel van het land ten Zuid-Westen van Maastricht.
Het moet een kleurrijk en schilderachtig gezicht zijn geweest: deze in kleurige uniformen gestoken manschappen met hun al even kleurige vaandels.

Een aantal van deze manschappen zullen ongetwijfeld een van de vele mergelgroeven bezocht hebben die deze streek rijk is, en mogelijk daar vol trots hun regimentswapen op een van de wanden vereeuwigd hebben. Er zijn meer van deze getekende vaandels in de groeves te vinden, maar bovenstaande is voorzien van een jaartal dus makkelijker te plaatsen.

Een jaar daarvoor was er ook al een kleine 150.000 manschappen gelegerd in dit gebied. Ook toen was Maastricht de inzet van deze veldslag. Deze strijd mondde uit in de bloedige slag van Lafeld waarbij duizenden soldaten het leven lieten.
Beide legers, Fransen en Geallieerden, hadden hun oog laten vallen op de hoogten bij Herderen maar de Fransen lukte het als eersten ze te bezetten. De Fransen stonden van Genoelselderen tot Vroenhoven.

De Geallieerde troepenmacht met het Oostenrijkse, Staatse (Hollandse), Engels-Hannovers leger stond opgesteld van Alden Biesen over Rosmeer, Hees en Kesselt tot Wolder.

Ook hiervan zijn opschriften bekend, hoofdzakelijk van boeren die met hun kleinvee en huisraad in hun “Graeten” afdaalden teneinde te schuilen voor de plunderende troepen die deze streken bevolkten!

Bekend staand als onverschrokken soldaten waren de Pandoeren, een huurleger geronseld door de Oostenrijkers. Deze woest uitziende Pandoeren waren afkomstig uit het tegenwoordige Kroatië en het noorden van Servië en gedroegen zich zoals ze uitzagen: als struikrovers.
Toen in het voorjaar van 1748 een Engelse adellijke dame een Oostenrijks legerkamp bezocht typeerde zij de Pandoeren als volgt:

“De mannen leken amper menselijk: de gebruindheid van hun gelaat (in een tijd dat een blanke huid de sociale norm was) , hun grootte, hun bakkebaarden, hun naakte armen en benen, twee of drie paar pistolen aan hun gordel naast andere wapens en de manier waarop ze hun hoofden en oogballen allen in dezelfde richting draaiden om naar hun aanvoerder te kijken als ze marcheerden gaf hen een onbeschrijfelijke woestheid mee”

Deze Pandoeren waren ingedeeld bij de “lichte” troepen en waren bestemd voor kleine snelle acties als hulp voor de reguliere Huzarentroepen. Voor de rest hielen ze zich voornamelijk bezig met struikroverij en het intimideren van de lokale bevolking teneinde deze te plunderen om het leger te foerageren.

Al met al waren het zware tijden voor de gewone boeren en burgerbevolking en de vele opschriften in de mergelgroeven zijn daar de stille getuigen van.

Bron: J.S.M.Daenen, T.U.R.Kraus en J.V.H.Notermans:
Thans bonst het grof geschut . . .
De verovering en bezetting van Maastricht in 1748
De prent is uit dezelfde uitgave

zondag 14 augustus 2011

Oud, ouder, oudst . . .


Oud, ouder, oudst . . .

Oud, al heel lang een relatief begrip . . . Wat is oud, hoe bepaal je wat oud is en wat is de waarde van oud?

Wij lopen op onze groevetochten vaker speurend langs de wanden en mompelen dan: dát is pas oud, en dié daar uit zeventienhonderd of zo.
Als er een datum bijstaat, en/of een gebeurtenis dan kunnen we pas bepalen of het echt en echt oud is, en dan nog is het niet altijd te bewijzen. Daar zijn natuurlijk middelen voor. Methoden om wetenschappelijk vast te stellen, en te bewijzen, of iets werkelijk zo oud is als dat het erbij staat geschreven.

Neem nu het oudst gedateerde opschrift in de Sint Pietersberg: “Lambier Le Pondeur” inmiddels wel (over)bekend bij de vele belangstellenden van het fenomeen mergelgrotten en berglopen. Deze Lambier (dit is Frans voor Lambert of Lambertus) schreef zijn naam in fraaie gotische letters mét een datum op een van de vele wanden van de groeve “Caestert”.
In 1468 wel te verstaan! Da’s pas oud zul je zeggen!

Velen hebben daar dus al over geschreven en gespeculeerd: wie was deze Lambier, wat deed of wat zocht hij in die grote donkere mergelgroeve? Talloze artikelen zijn er aan gewijd, aannemelijke en minder aannemelijke, heel degelijke zelfs met wetenschappelijk bewijs (Henk Blaauw), maar ook (flut) schrijfsels met alleen maar veronderstellingen.

Henk Blauw levert in ieder geval het wetenschappelijke en natuurkundig bewijs dat het takje waarvan het houtskoolstiftje werd vervaardigd waarmee Lambier vervolgens zijn naam vereeuwigde, ongeveer tussen 1405 en 1455 zou zijn afgesneden. Wetenschappelijk vastgesteld met de C14 koolstof-datering methode! Daar is dus geen speld tussen te krijgen!
Helaas is de identiteit van de schrijver, Lambier dus, tot op heden (nog) niet achterhaalt.
Zó moeilijk is dat dus: bewijzen hoe oud iets is!

In het aangehaalde, overigens heel mooie en boeiende, artikel schrijft Blaauw in zijn eindconclusie over de mogelijke identiteit van Lambier:

“De mogelijkheid dat Lambier deel heeft uitgemaakt van de hofhouding zie ik eigenlijk als meest realistisch: Lambier, een jong en gezond kunstenaar, reizend te paard, avontuurlijk ingesteld, klimt uit nieuwsgierigheid vanaf de Maasoever naar de ingang van de groeve, ontmoet daar een blokbreker die voorzien van een fakkel of olielampje met hem diep de groeve inwandelt.
Midden in de groeve schrijft Lambier met een houtskoolstift met sierlijke letters zijn naam. Buiten aangekomen voegt hij zich opnieuw bij het reizende gezelschap van de bisschop richting Maastricht.
Het blijft een hypothese die we, zoals gezegd, zeer waarschijnlijk nooit zullen kunnen toetsen. Het is echter wel een aannemelijke verklaring voor de aanwezigheid van dat oudst bekende, met fraaie gotische letters geschreven handschrift in de regionale mergelgroeven.”

Waarom heb ik bovenstaand verhaal nu geschreven? Kijk eens naar het jaartal op de foto die gemaakt is in de groeve Coulinette.
Is die inkrassing nu echt of probeert de een of andere onverlaat ons op het verkeerde been te zetten?
Ga dat nu maar eens proberen te bewijzen . . . .

Het moet mij overigens toch nog even van het hart dat de getoonde inkrassing voorzien is van een behoorlijke portie grafitty, en het zodoende niet mogelijk is om van dit zeldzame jaartal in al zijn soberheid een mooie en indringende foto te maken. Er vanuit gaande dat de inkrassing echt is zal deze zeker een beter lot hebben verdient!

Bron:
Henk Blaauw: Lambier le Pondeur, een fascinerend middeleeuws handschrift in de Sint Pietersberg/SOK mededelingen 46

zondag 7 augustus 2011

Schuilplaats



Schuilplaats

Op onze tocht van afgelopen week zag ik tot mijn verbazing een tent in de groeve staan! Zo’n klein sheltertentje waar je alleen of als het moet met z’n tweeën in kunt verblijven.

Het tentje stond min of meer verstopt op een plaats vlak bij een uitgang die niet of nauwelijks als ingang kan worden betreden. Het gaat hier om een zogenaamde door dagbouw “aangesneden” gang die dus hoog in de dalwand zit, en van buiten uit dus moeilijk te betreden is. Als het persé moet dan kan dat, als je de situatie binnen in de groeve niet zo leuk vind kun je in ieder geval de buitenlucht zien . . .

Ik dacht dus gelijk aan de vele verhalen die er bekend zijn over mensen waarvoor de “berg” een ideale schuilplaats is geweest. We laten een paar van die verhalen de revue passeren!

Een heel bekend verhaal is dat van Gerardus Rosier in de zogenaamde Rechterskamer. In een doodlopende gang (bovenste foto) gelegen in het gangenstelsel Noord achter enkele instortingen heeft deze Gerardus zich schuilgehouden voor de sterke arm van de wet, en om de tijd te doden heeft hij zijn “Tribunaal” op de wand vereeuwigd en voorzien van het volgende opschrift:

“Die mijn kamer vint Die moetse niet bederven Laat uwen besten
vrint Niet schryven op de verven Diet is een gedachtenis Bidt God den Soon Daet hey ons genadig is Een Synen heemelsen troon
Gerardus Rosier 1806”

De naam Rosier is nog altijd een veel voorkomende familienaam op Sint Pieter waar deze familie al eeuwen lang deel uitmaakt van de gemeenschap.
Het opschrift bestaat nog altijd, maar is moeilijk te bereiken omdat het verboden gebied is voor berglopers.

Onder andere in het Zonneberg-stelsel vinden we een kapel uit de tijd van de geloofsvervolging. Ook vluchtelingen dus.
Katholieken, vaak priesters, die aan het einde van de 18de eeuw de groeven invluchtten en daar met behulp van de, overwegend katholieke, bergwerkers kapellen inrichtten om de H.mis op te dragen.

Deze priesters weigerden de eed af te leggen aan de Franse bezetter. Toen in 1797 de Franse bezetter de wet “19 Fructidor des jaar 5” instelde, werden alle geestelijken gedwongen een eed afleggen waarin zij alleen nog maar dienden te gehoorzaamden aan de Franse regering.
Toen de geestelijkheid dit massaal weigerde besloot de Franse bezetter alle kerken en kloosters te sluiten, de geestelijken te vervolgen en al hun bezittingen te confisqueren en openbaar te verkopen.

Enkele jaren daarvoor, in 1794 om precies te zijn werd Maastricht belegerd en in genomen door de Franse troepen. Tijdens het beleg van de stad hebben veel inwoners van Sint Pieter hun toevlucht gezocht in het gangenstelsel Noord wat voor Sint Pieternaren de “achtertuin” is.

Zij waren op de vlucht voor zowel de Franse als de Oostenrijkse troepen, wier soldaten regelmatig op plundertocht waren.

Faujas de Saint Fond een Franse geoloog en onderzoeker die enkele jaren later onderzoek doet naar onder andere de schuilplaats van de dorpenaren schrijft hierover in zijn boek “L’Histoire Naturelle de Montagne Saint Pierre” :

“Nauwelijks waren wij driehonderd schreden verre in de eerste gaalerijen gevorderd, wanneer men naast ons een vrij groot open vak een oven toonde om brood in te bakken. Zeer kondig in den vasten steen uitgehouwen, gelijk ook een schoorsteen op dezelfden wijze uitgehakt, welkers pijp in eene der zijdelingsche galerijen was geleid, waardoor de rook niemand kon hinderen. Digt daarbij waren koeijen en schaapenstallen, gelijk ook varkensschotten gemaakt door de ongelukkige landlieden die, eenige maandente vooren hun vee en hunnen voornaamsten voorraad in dezen soort van schuilhoeken gebragt hadden, om die voor het Oostenrijksch leger te verbergen voor de belegering van Maestricht. De stad sloeg de aanval af, zoo de boeren die zich in dien onderaardschen schuilhoek verborgen hadden genoodzaakt waren daar in te verblijven”

Dit zijn maar enkele voorbeelden van het gebruik van de groeven als schuilplaats! Er zijn tientallen verhalen, verspreid over het hele mergelland. Zo zijn er ook nog de “Bokkenrijders” uit het Valkenburgse, de “Graeten” en “Cuylen” van Zichen Zussen Bolder en Valmeer, de grote schuilplaats voor WO 2 in de Zonneberg, de kluis in Noord voor de “Nachtwacht” van Rembrandt tijdens de bezetting en de “atoombunker”
in de tunnel van Van Schaick.

Stof genoeg voor nóg een aantal artikelen in de toekomst!

Bronnen:
Marjan Melkert: Die myn kamer vint, die moetse niet bederven
Faujas de Saint Fond: L’Histoire Naturelle de Montagne Saint Pierre uit het Frans vertaald door J.D. Pasteur
De foto van de “Rechters” is van mijn bergmaat Hans Ogg

zondag 31 juli 2011

Perdu


Perdu

Verloren . . . dat is het verhaal van Cousin, “ Cousin est ici perdu ”
of vertaald: hier is Cousin de weg kwijtgeraakt. Het is een van de vele verhalen over mensen die de weg zijn kwijtgeraakt in een mergelgroeve. De wirwar van gangen, vaak in verslagen duisternis, zorgen voor desoriëntatie en als dan de paniek ook nog toeslaat wordt het al snel een regelrecht drama.

Onze monsieur Cousin, Parijzenaar, kapitein in het leger én bewoner van het kasteel Caestert, is overigens ook dood aangetroffen in een van de Caestert groeven. Op 8 juli 1820 wordt Gérome Cousin gevonden. Doodsoorzaak: onbekend. Men gaat uit van een mogelijke zelfmoord, maar helemaal zeker is dat niet. Cousin was bekend met de gangenstelsels, er zijn zelfs een aantal opschriften van hem bekend waaruit blijkt dat hij een regelmatige bergbezoeker was. Hij zal zeker wel eens verdwaald zijn getuige het opschrift op de foto, maar daar heeft zijn overlijden niets mee van doen.

Ook minder goed liep het af met Machiel Daenen.
Die werd na zijn vermissing in 1865 twee jaar later pas terug gevonden in hetzelfde Caestert gangenstelsel.
In dit blogartikel meer daar daarover.

Een van de laatste keren dat het gruwelijk misging was in 1995.
Twee knapen van respectievelijk 16 en 17 jaar, bewoners en pupillen van een instelling in Cadier en Keer, bezochten illegaal de groeve Keerderberg-Midden en moesten dat met de dood bekopen. Waarschijnlijk gestorven aan onderkoeling en uitdroging werden zij gescheiden van elkaar na 20 dagen vermist te zijn geweest dood aangetroffen.

Sporen in het gangenstelsel toonden aan dat de twee jongens in een kringetje rondgekropen hebben om de gevallen zaklamp terug te vinden. Het lukte niet. Daarna zochten ze schuifelend langs de wanden wanhopig het vleermuizengat, waar ze een paar uur eerder door naar binnen waren gekropen. Ook dat lukte niet meer.

De 16jarige, zo blijkt uit het sporenonderzoek, bleef lang naar een uitgang zoeken. Zijn vriend gaf het sneller op. De jongen werd, ongeveer in het midden van het uitgebreide gangenstelsel, in kleermakerszit, gevonden. Hij hoopte alleen nog op hulp van buitenaf. Die hulp kwam niet, of in ieder geval veel te laat.
Volgens de patholoog-anatoom waren de beide jongens na zo’n 45 uur al overleden.

Oppassen dus!
Het berglopen een fascinerende en spannende bezigheid maar je doet het niet ondoordacht. Zorg voor goede verlichting, een warme jas én een gids, dan maak je de meeste kans om ook weer buiten te geraken!

Bronnen:
Ed de Grood: De dood te Caestert SOK mededelingen 10
Wilfred Schoenmakers: Een gruwelijke ontdekking in de grot van Caestert SOK mededelingen 51
Dagblad De Limburger: Vermiste jongens dood gevonden in mergelgrotten 26 augustus 1995

De blogartikelen zijn ook in een wat uitgebreide versie op PDF formaat te downloaden: Deel 1 , Deel 2 , en Deel 3

zondag 24 juli 2011

Fort Sint Pieter



Fort Sint Pieter

De afgebeelde tekening van het fort Sint Pieter, getekend in het gangenstelsel “Noord” is ouder dan de tekening van de plattegrond ernaast.
Beide staan getekend op de gidsenroute van dit gangenstelsel en is voor de gids een dankbaar onderwerp in zijn rondleiding.

Het grote, imposante, verdedigingswerk heeft ook voor het ondergrondse een mooie geschiedenis.

Omdat de Sint Pietersberg, een natuurlijke heuvel net ten zuiden van het centrum van Maastricht, een strategisch belangrijke plek was werd er in 1701 besloten een fort te bouwen op het meest Noordelijke plekje van de heuvel. Een buffer dus tegen aanvallen vanuit het zuiden, op een hoogte van zo’n 80 meter boven de stad en dus een belangrijk verdedigingswerk voor de strategisch belangrijke stad Maastricht.

De aanwezigheid van het fort heeft echter indirect wel invloed gehad op het eronder liggende gangenstelsel.
Bij de eerste belegering na de bouw van het fort, een aanval door de Franse troepen in 1748, werd het fort nog ongemoeid gelaten maar bij een volgende belegering van de stad in 1794 (ook weer door de Fransen) was er plots meer belangstelling voor zowel het fort als het onderliggende gangenstelsel!

Toen de verdedigers van het fort tot hun grote schrik ontdekten dat de aanvallers tot een kleine 800 passen genaderd waren en een zogenaamde “redoute” (geïsoleerd verdedigingswerk in het open veld) hadden aangelegd besloten zij tot het aanvallen van deze redoute vanuit het gangenstelsel.
Zij vervaardigden een buskruitmijn van zes tonnen kruit in vier pilaren van het stelsel teneinde het bovenliggende aanvalswerk te vernielen, maar een en ander resulteerde alleen maar in een grote instorting ondergronds en slechts een krater van achttien meter doorsnede en ongeveer even diep en geen noemenswaardige schade aan het aanvalswerk.

De aanvallers hadden door de schade van de explosie echter wel de toegang tot het inwendige van de berg verkregen, en dit was wel het begin van meer strijd ondergronds met zeer nadelige gevolgen voor het gangenstelsel dat hierdoor zeer grote schade opliep door de vele explosies.

Schade die tot op de dag van vandaag nog altijd ondergronds te zien is.
De enige verbinding die het fort nu nog heeft met het gangenstelsel Noord is de wenteltrap van meer dan 100 treden die om de waterput loopt die men bij de bouw van het fort geslagen heeft.
Aan de voet van deze trap treft men nog een aantal verdedigingsmuren voorzien van schietgaten aan, maar verder als de plek waar vroeger een poortje toegang bood aan het uitgestrekte gangenstelsel kan men nu niet meer komen.

In het begin van de negentiende eeuw is het fort Sint Pieter nog ingrijpend gemoderniseerd om aan de eisen van de tijd te kunnen voldoen. De sterkte verloor zijn verdedigingsfunctie na het opheffen van de vesting Maastricht in 1867.

Recente instortingen, veroorzaakt door een lekkend ondergronds waterreservoir aan de Luikerweg ten oosten van het fort, zorgde ervoor dat men de verbindingsgangen moest opvullen met materiaal dat de verbinding met het Noordelijk gangenstelsel voor eens en altijd tot geschiedenis maakt.

Sinds 1938 bevond zich aan de voorkant (stadszijde) van het fort een uitspanning, bestaande uit een café, een restaurant en een feestlocatie. Na een bloeitijd kende de horeca-exploitatie ook zijn mindere periode met het bijbehorende verval. Letterlijk en figuurlijk want lange tijd was het fort en zijn omgeving verboden gebied vanwege instortingsgevaar en vallende stenen! In de jaren 60 van de vorige eeuw kent het horeca gedeelte weer een complete revival als de locatie als decor gebruikt wordt voor ”beatfeesten” iets wat tegenwoordig popconcerten genoemd wordt. De bouwvalligheid van de locatie blijft echter zorgwekkend.

De Sint Pietersberg is sinds 1974 een beschermd natuurgebied van in totaal 133 ha groot. Natuurmonumenten beheert de grotten van de Sint Pietersberg sinds 1995, en dus ook het erop gelegen fort Sint Pieter.
Sinds 2009 is Natuurmonumenten bezig met het in ere stellen van het fort Sint Pieter. Zo wordt nu een caponniere (schietgatengalerij) en de noordgevel van de kanonbatterij Zuid hersteld. Verder zorgt Natuurmonumenten voor de toegang en veiligheid in het fort.

In juni 2011 is men begonnen met de laatste fase: het slopen van het restaurant en de serre die gebouwd waren op een deel van het zogenaamde terreplein: de open binnenplaats van het fort.
De bedoeling is om het fort weer te laten zien zoals het na de verbouwing in het begin van de negentiende eeuw heeft uitgezien, echter met toevoeging van de uitkijkpost op het hoogste punt aangelegd net voor de tweede wereldoorlog. Deze uitkijkpost staat namelijk voor de laatste “verdedigende” functie van het fort Sint Pieter: het uitkijken naar eventuele vliegtuigen met een voor Maastricht dodelijke bommenlading ten tijde van WO2.

Een mooie uitleg over het fort Sint Pieter vind je op de site van de stichting Maastricht 1867 die een maquette bouwen van Maastricht ten tijde van de ontmanteling van de vesting. Een apart gedeelte is gewijd aan het fort Sint Pieter.

zondag 17 juli 2011

Rond een berginstorting in 1782


Rond een berginstorting in 1782

Je moet er even voor gaan zitten maar het is de moeite waard!

Onderstaand verslag komt uit de “Monografie over Zichen-Zussen-Bolder”
(geschreven door José Luyx) en handelt over het oplossen en vergoeden van een schade die is opgelopen door een instorting van een van de vele groeven in en rond Zichen-Zussen-Bolder.
Het is geschreven in de “ambtenarentaal” van rond 1780, en dus leest het iets minder snel dan onze huidige taal maar desalniettemin een mooi stukje historie over het bergwezen.

“Wij schout en schepenen des gerigts en heerlykheden Zichen en Zussen Lande van Luyk graaffschap Loon.
Aan allen din gene, die dese onze opene brieven van attestatie zullen voorcoomen, leesen off hooren leesen Saluit
Voor ons compareerde de eersaame Patrus Coenen, Christiaan Biesmans, Catharina Lamberigs weduwe van wylen Leenaard Smeets, en Petrus Wolters, onze onderzaaten; ons te kennen gevende dat sy van intentie zyn te doen een quete tot recuperatie van hennen geleeden schaede geleeden door dien dat den grond off aard-bodem waar op henne respectieve huysen off woeningen gestaan en geplaets warenteenemaa nae den berg off onderaardsche holte ingeshoncken zyn; in der voegendat sy nauwelyk hen leven met henne verdere mobiliaire effecten hebben connen salveeren.
Mede desweegens ons instantelyk hebben verzoght van aan hen willen te geven onze declaratie van dien voorhandigen droevigen voorval, welk Wy geerne gerelaxeert hebben.
Gevolgentlyk verclaaren en attesteeren, zoo en gelyk wy by dezen zyn attesteerende, dat deze instorting geschiedt is s’naegts tusschen den 13. en 14. van den maand Juni jongsvervlooten.
En verders in aandacht genoomen hebbende dat de exponenten door dezen geleeden schaede teenemaal buyten staet geraakt zyn, jaa mede dat sy alle henne substansie off goet het geene sy nog in de wereld hadde door squyt geworden syn vervolgens niet meer in staet en syn om hun eene cleyne wooninge connen op te bouwen.
Dus versoeken wy een ieder na synen staat en conditie van deze persoonen die nodige assistensie toe te reyken;
Als mede assurantie van henne persoonen, versoeken wy aan alle hooge en laege officieren zoo militaitre als civile de zelfe laeten gaen, staen , passeeren en repasseeren so9nder hen te doen eenige hinderinge, beletzels off ongemakt, maarclaetende hen genieten aale gebruykelyke privilegiën en in cas noodig de behulpsaame hand van bescherminge, ons ingelyken cas verobligerende, in circonde hebben wy dese onze attestatie en declaratie door onzen substituut greffier doen affavaardigen, onderteekenen ende met onsen gewoonlyken zegel doen becrachtigen deezen 16 July 1782.

Ter ordonnatie van dezelve (w.g.) J.M. De Fontaine sub secretarius justitiae de Zichen et Sussen.
Infrascriptus attestor haes preamissa esse vera (w.g.) A.Mesters pastor in Zichen”

Bovenstaand verhaal heeft natuurlijk niets te maken met de afbeelding om dit artikel te illustreren, maar de afgebeelde schade was vroeger gelijk aan wat je tegenwoordig in deze streek nog tegenkomt!
Alleen het bijbehorende proces-verbaal komt tegenwoordig in goed leesbaar (Vlaams) Nederlands uit de tekstverwerker!

De afbeelding komt uit Het Belang van Limburg van 2 december 2009 met de het volgend commentaar:
In een huis in Zichen (Riemst), gebouwd boven de mergelgrotten, is een deel van de kelder ingestort is. Het gaat om de gang die naar de mergelkelder loopt. De kelder bevindt zich onder de woonkamer.De gemeente zal woensdag de stabiliteit verzekeren door 25 kubieke meter vloeibare beton te storten. Het huis is niet onbewoonbaar.

Alle credits voor dit artikel gaan naar José Luyx voor zijn onderzoek, gepubliceerd in zijn Monografie over Zichen-Zussen-Bolder deel 4, handelend over “Riemster Monumenten en Landschappen”

Van dit blog zijn een al aantal artikelen wat uitgebreider op PDF formaat uitgebracht
Je vind ze in deel 1 deel 2 en deel 3

zondag 10 juli 2011

Het Gat van Ternaaien (boven)


Het Gat van Ternaaien (boven)

Een tijdje geleden berichtte ik over de “herontdekking” van een gangenstelsel, door de vinders Ternaaien-Midden genoemd omdat het stelsel zich bevind tussen de stelsels Ternaaien-Boven en Ternaaien –Beneden.

Voor de volslagen onwetenden:

Even ten zuiden van Maastricht( bijna eraan vast) ligt Klein Ternaaien of Petit Lanaye zoals de Frans sprekende Belgen het noemen.
Klein–Ternaaien, is gelegen aan en langs de hoge steile wand van de Sint Pietersberg en wordt aan de andere zijde begrensd door de Maas.
Dit K.T bestaat uit 1 straat (rue Collinet) en 2 “zijstraten” (rue L’Illal en de rue Hufkens)

Vroeger ( tot 1965) liep hier overigens het kanaal Maastricht-Luik en was het een welvarende straat. Direct voorbij de grensovergang mét douanekantoor was zo ongeveer ieder 2de huis een café of iets wat daar wel heel veel op leek om de voorbijvarende schippers in staat te stellen hun zuurverdiende geld om te zetten in een mooie Belgische pint en ook nog wat meer als dat maar daar gaan we hier niet verder over uitweiden.
Tot zover de aardrijkskunde.

O ja, nog een belangrijk gegeven: bovenop de steile berg bevond zich al eeuwen een kasteel, Caestert genaamd, en in het binnenste van de berg waren sinds mensenheugenis (voor ons zijn dit de vroege Middeleeuwen) mergelgrotten waar nijvere mijnwerkers, ook wel blokbrekers genoemd, stenen uit de mergel zaagden die vervolgens in de hele regio werden gebruikt voor het bouwen van huizen, kerken vestigwerken enzovoort.

Door de grote hoeveelheid gewonnen mergelstenen ontstond er een labyrint van gangen waar nooit het daglicht bijkwam.
Omdat er onder het plateau op verschillende plaatsen tegelijkertijd werd gewerkt ontstonden er een aantal groeves die in een later stadium met elkaar werden verbonden door een (soms) toevallige doorbraak.

Onder het plateau Caestert, dus rond het kasteel, ontstonden er dus 3 bekende grote groeves en van het zuiden uit zijn dat achtereenvolgens:
De groeve Colinette, ook wel Ternaaien-Beneden of de vallei genoemd.
Iets ten noorden hiervan Ternaaien-Boven in bergloperskringen ook wel de Aardappelberg genoemd, en de meest noordelijke van deze drie de groeve Caestert tevens in oppervlakte de grootste van het plateau van Caestert.

Nu is er al heel lang het vermoeden geweest van nog meer gangen in deze omgeving. Gangen die “verloren” zijn gegaan doordat het stelsel te maken kreeg met ondergronds leeglopende zogenaamde “aardpijpen” die in deze streek zeer talrijk zijn.
Bij een dergelijke gebeurtenis stromen er vaak tonnen aarde en stenen vanuit (meestal) het plafond de gangen in, worden vervolgens de gangen dus onbegaanbaar en raken dus geïsoleerd van de rest van het gangenstelsel.

Via een aardpijp vanaf de bovenzijde werd er dus ongeveer 2 jaar geleden een verloren gewaand gangenstelsel “herontdekt”. Dit stelsel heeft ooit deel uit gemaakt van een grotere groeve maar is nu geheel begrensd door aardpijpen en dus niet bereikbaar via een van de 3 huidige, begaanbare, groeves.

De oplossing is dus het graven van een nieuwe gang: een doorbraak creëren!
De kunst is dus om de goede plek te vinden voor zo’n doorbraak: gewoon er aan beginnen het gat op de juiste plaats aanzetten om vervolgens 8 meter verder in het “beloofde land” te belanden. Net zoals bij het bekende "Smokkelgat" in de Sint Pietersberg (zie het "Smokkelgat")

Ternaaien-Boven is nu door een akelig klein, smal, eng tunneltje verbonden met Ternaaien-Midden.
Als je niet aan engtevrees lijdt, en een niet al te grote welvaartsbuik hebt kruip je binnen een paar minuten als door een geboortekanaal naar een nieuw avontuur: een pas herontdekte groeve.

Mooi is het wel! Inmiddels niet meer helemaal maagdelijk en ongerept, maar het totaal ontbreken van sporen van een tweede gebruik zoals bijvoorbeeld de champignonkweek maakt het al de moeite waard om hier te kunnen dwalen.

Zo hebben de bergwerkers het na hun gebruik achtergelaten, niet de blokbrekers bedoel ik dan want na de blokbrekers is hier nog uitgediept voor het losse mergelzand.
Daarna is er niemand meer geweest, links en rechts een instorting die niet opgeruimd of weggeschept is, en verder alleen maar sporen van dierlijke bewoning in de vorm van botjes achter gelaten door vossen, marters of dassen.
Voor ons berglopers een groeve in optima forma!
Alleen het tunneltje moet wat groter en ruimer . . . .

zondag 3 juli 2011

De laatste sporen



De laatste sporen

Zomaar een doorkijkje in de “Colinette”, beter bekend als Ternaaien-beneden, maar toch niet helemaal zonder reden.

Er bevind zich namelijk een opschrift uit de begin tijd van de (laatste)
champignonkweek in dit gedeelte van de Sint Pietersberg, iets waar niet zo heel veel van bekend is.

Het opschrift (op de bovenste foto in het midden) luidt:
”de eerste cultuur begonnen de 8-3-’64 mest . . .”
De rest van het opschrift is moeilijk leesbaar, maar het is een van de weinige geschreven uitingen van de champignonkweek in deze groeve.
Opschriften van blokbrekers en bezoekers of passanten zijn er te over, maar van kwekers sporadisch.

Sporen van de laatste paddenstoelenkweek beginnen nu ook heel langzaam te vervagen.
Door de nog altijd toenemende populariteit van het berglopen in de openliggende en dus niet bewaakte of gecontroleerde groeven worden de bezoeken frequenter en daardoor de sporen langzaam uitgewist.

In de jaren 80 van de vorige eeuw lagen er nog honderden meters mooi gevormde champignonbedden van paardenmest afgedekt met mergelzand, maar inmiddels is dat geslonken tot links en rechts een bedje tegen de zijwanden van de groeve. De rest is gewoon letterlijk en figuurlijk “weggelopen” door de horden bezoekers die daar niet zo op letten tijdens hun groevebezoek!

Alleen de bouwtechnische resten blijven nog zichtbaar: gemetselde en met cement afgestreken waterbakken zijn (bijna) voor de eeuwigheid.
Ook de antibacteriële smeersels aan de onderzijde van de wanden zullen niet snel verdwijnen, maar scheidingsmuren van gresbeton blijken gemakkelijk te slopen en door baldadigheid verspreiden de losse blokken zich vervolgens in de omliggende gangen waardoor een rommelige indruk ontstaat.

De door kwekers toegepaste houten balken zijn inmiddels vermolmd en één geworden met de ondergrond, flarden plastic in de brand gestoken en verdwenen als roet tegen de wanden en plafonds.
Het metaal van gieters, vaten, waterleidingbuizen en ventilatoren (nu nog dienst doend als oriëntatiepunten), is al zwaar aangetast door roest en zal op den duur ook langzaam verdwijnen.

Tijdens een van mijn laatste bezoeken kwam ik, bij het speuren naar opschriften, wel nog een leuke inkrassing tegen: op foto nummer 2 zien we een champignonbed met daarop de grote paddenstoelen klaar om te oogsten, en voorzien van de initialen MH
Het opschrift is helaas ook voorzien van een storende blauwe pijl

Dit kleine artikel is eigenlijk een opstapje naar een onderzoek over de geschiedenis van de laatste commerciële activiteiten in de “Trou de Colinette”: het gat van Colinette dus of ook wel “Ternaaien-beneden”.

De foto van het "doorkijkje" is een samenwerking van mijn bergmaat Rob en mijzelf