zondag 28 augustus 2011

Uit de oude doos 3: Slavante


Slavante

“Plotseling, zoals het met zeldzame dingen altijd gaat, verdween het . . .”

Tot een van de oudste delen van de mergelgroeven in de Sint Pietersberg behoord het gedeelte wat bekend staat onder de naam “Slavante”.
Slavante is hoogstwaarschijnlijk een verbastering van het woord Observanten, een afsplitsing van de kloosterorde der Minderbroeders die op deze plaats een klooster hadden.

Even een beetje geschiedenis:
De oorsprong van deze plek gaat terug tot de 15de eeuw (1455) als daar door Jan van Heinsberg een hermitage of kluis gesticht wordt
(een hermitage of kluis is een klooster voor 1 persoon).
Deze Jan van Heinsberg had afstand gedaan als Prinsbisschop van Luik en besloten zich te vestigen op de rustige “Heerlykheid” Sint Pieter, toen nog onder het gezag van Luik.

Al vrij snel word de hermitage overgenomen door de bovengenoemde Observanten.
In 1489 wordt de kluis verheven tot klooster, en een aanvang gemaakt met de uitbreiding van de gebouwen waarbij gebruikt wordt gemaakt van het bouwmateriaal dat hier volop voor handen is: de mergelsteen.

Er zijn beweringen dat op deze plaats al eerder sprake is geweest van steenwinning, maar exacte bewijzen zijn hier nooit voor geleverd.
Mogelijk is er al een klein of beperkt gangenstelsel geweest wat vervolgens onder leiding van de kloosterlingen uitgebreid is geworden tot het latere Slavante gangenstelsel.

Tot het tot de oudste plekken van mergelsteen winning behoord kan men aflezen aan de opschriften in de berg meestal geschreven door de kloosterlingen die ongetwijfeld vaak het binnenste van de berg bezochten.
Zij waren immers vaak als enigen in staat om deze opschriften te vervaardigen omdat ze de schrijfkunst machtig waren.

Er ontstaat een mooi kloostercomplex bestaande uit een kerk en enkele woongebouwen en dit geheel wordt omgeven door een muur, alles in de zo kenmerkende witgele mergelsteen. Heel bijzonder zijn de drie trapsgewijs aangelegde tuinen tegen de helling. Op deze terrassen verbouwen de kloosterlingen hun groenten en fruit.

Intussen duurt de exploitatie van de groeve voort. Het gangenstelsel
Slavante krijgt zijn definitieve afmetingen, en door het uitdiepen der gangen ontstaat er een mooi regelmatig stelsel met gangen van 10 tot 12 meter hoog. Kenmerkend waren de vele getekende "Peroennen", het eigendomsteken van de prinsbisschop van Luik onder wiens eigendom de gangen zich bevonden.
Een uitleg over deze Peroennen vind je hier

Het oudst gedateerde opschrift in het gangenstelsel Slavante is het jaartal 1487, verder waren er veel opschriften in het Latijn te vinden waarvan “Via Fontis” een van de bekendste is. Via Fontis, de weg naar de bron, was een richting aanduiding vlak bij de beroemde “negendrup” een plaats waar om de 9 tellen een waterdrup viel wat na eeuwen zijn sporen had nagelaten.

Deze negendrup werd later dan ook opgenomen in de toeristische route van het gangenstelsel Slavante onder leiding van een van de gidsen van de “Société des Amis de Sciences, Lettres et Arts” een vereniging die zich bezig hield met bestuderen en exploiteren van het Slavante gangenstelsel lang nadat de kloosterorde het terrein verlaten had.

Dat verlaten gebeurde al in 1797 als alle kloosters door de toenmalige bezetter (Frankrijk) opgeheven worden.

Uiteindelijk wordt het complex in 1843 aangekocht door de Grote Sociëteit van Maastricht die er het nu nog bestaande Casino als buitensociëteit bouwen. Kerk en klooster waren toen al gesloopt, de terrasmuren waren wel nog aanwezig evenals een aantal bijgebouwen en het in mergel opgetrokken Sint Antonius kapelletje uit 1681 wat ook tegenwoordig nog te zien is.

Het gangenstelsel werd aan het einde van 19de en begin van de 20ste eeuw gebruikt als toeristische trekpleister. De eerder vermelde “Société des Amis de Sciences, Lettres et Arts” huurde het gangenstelsel van een aantal eigenaren teneinde het te onderzoeken en er een museum in te vestigen. Uit die tijd is de Mammoet op de foto die dit artikel siert. Het is slechts een van de vele voorstellingen die het gangenstelsel Slavante te bieden had, en speciaal door enkele Maastrichtse kunstenaars zoals Simays, van der Veur en Sondeyker waren aangebracht

In de dertiger jaren van de vorige eeuw kwam er al een einde aan het toeristische deel van Slavante als delen van het stelsel door de ENCI cementfabriek vol worden gespoten met grote hoeveelheden productieafval. Vervolgens verdwijnt tussen 1974 en 1978 het hele stelsel in de cementoven van diezelfde “Eerste Nederlandse Cement Industrie”.

Weg middeleeuwse opschriften en tekeningen, weg Via Fontis, weg geschreven geschiedenis en ondergrondse cultuur, weg monument!
De mammoet is overigens vanuit de ENCI groeve nog wél te bewonderen: de wand waarop hij is afgebeeld is behouden is gebleven en ligt zichtbaar aan de rand van de groeve.

Ik sluit me volledig aan bij auteur N.G.Prick die als laatste regel in een artikel over Slavante opmerkt :
"Pas de komende generaties zullen met ongeloof beseffen wat hier zo achteloos verloren ging!"

Bron: N.G. Prick:
Op Slavante verdween het levenswerk van de Minderbroeders
Jaarboek Limburg 1980, pp12-19.
Foto: collectie Rob alias ”ZBL”

zondag 21 augustus 2011

Regimentswapen




Regimentswapen

De afbeelding laat ons een regimentswapen of vaandel zien van een van de vele regimenten uit het beleg van Maastricht in 1748.
Voor mij is (nog) niet helemaal helder om welk regiment het gaat, maar wel wanneer het opschrift gemaakt is: het beleg van Maastricht aan het einde van de Oostenrijkse successieoorlog in 1748.

Maurits van Saksen verscheen 11 april voor de poorten van Maastricht en omsingelde de linker Maasoever van deze stad.
Bijna gelijktijdig werd de rechteroever ingesloten door een Frans leger onder leiding van generaal Ulrich van Löwenthal.

Het beleg duurde maar kort, slechts 22 dagen, toen was er de capitulatie van Maastricht verordonneerd door het verdrag van Aken dat een week daarvoor op 7 mei 1748 was gesloten.

Hoewel de Franssen wisten dat hun verblijf in Maastricht maar tijdelijk zou zijn bleven ze uiteindelijk 9 maanden, en maakten ze van de gelegenheid gebruik om de stad op te meten ten behoeve van de beroemde maquette van Maastricht. Deze maquette werd overigens in 1752 in de spiegelzaal van Versailles aangeboden aan Lodewijk XV.

Terug naar ons regimentswapen.
Bij deze belegering waren er ongeveer 163.000 manschappen rond Maastricht gelegerd. Compagnieën met de welluidende namen als Picardie, Royal, La Courône, Angoumois, Fontenais en Champagne bevolkten een groot deel van het land ten Zuid-Westen van Maastricht.
Het moet een kleurrijk en schilderachtig gezicht zijn geweest: deze in kleurige uniformen gestoken manschappen met hun al even kleurige vaandels.

Een aantal van deze manschappen zullen ongetwijfeld een van de vele mergelgroeven bezocht hebben die deze streek rijk is, en mogelijk daar vol trots hun regimentswapen op een van de wanden vereeuwigd hebben. Er zijn meer van deze getekende vaandels in de groeves te vinden, maar bovenstaande is voorzien van een jaartal dus makkelijker te plaatsen.

Een jaar daarvoor was er ook al een kleine 150.000 manschappen gelegerd in dit gebied. Ook toen was Maastricht de inzet van deze veldslag. Deze strijd mondde uit in de bloedige slag van Lafeld waarbij duizenden soldaten het leven lieten.
Beide legers, Fransen en Geallieerden, hadden hun oog laten vallen op de hoogten bij Herderen maar de Fransen lukte het als eersten ze te bezetten. De Fransen stonden van Genoelselderen tot Vroenhoven.

De Geallieerde troepenmacht met het Oostenrijkse, Staatse (Hollandse), Engels-Hannovers leger stond opgesteld van Alden Biesen over Rosmeer, Hees en Kesselt tot Wolder.

Ook hiervan zijn opschriften bekend, hoofdzakelijk van boeren die met hun kleinvee en huisraad in hun “Graeten” afdaalden teneinde te schuilen voor de plunderende troepen die deze streken bevolkten!

Bekend staand als onverschrokken soldaten waren de Pandoeren, een huurleger geronseld door de Oostenrijkers. Deze woest uitziende Pandoeren waren afkomstig uit het tegenwoordige Kroatië en het noorden van Servië en gedroegen zich zoals ze uitzagen: als struikrovers.
Toen in het voorjaar van 1748 een Engelse adellijke dame een Oostenrijks legerkamp bezocht typeerde zij de Pandoeren als volgt:

“De mannen leken amper menselijk: de gebruindheid van hun gelaat (in een tijd dat een blanke huid de sociale norm was) , hun grootte, hun bakkebaarden, hun naakte armen en benen, twee of drie paar pistolen aan hun gordel naast andere wapens en de manier waarop ze hun hoofden en oogballen allen in dezelfde richting draaiden om naar hun aanvoerder te kijken als ze marcheerden gaf hen een onbeschrijfelijke woestheid mee”

Deze Pandoeren waren ingedeeld bij de “lichte” troepen en waren bestemd voor kleine snelle acties als hulp voor de reguliere Huzarentroepen. Voor de rest hielen ze zich voornamelijk bezig met struikroverij en het intimideren van de lokale bevolking teneinde deze te plunderen om het leger te foerageren.

Al met al waren het zware tijden voor de gewone boeren en burgerbevolking en de vele opschriften in de mergelgroeven zijn daar de stille getuigen van.

Bron: J.S.M.Daenen, T.U.R.Kraus en J.V.H.Notermans:
Thans bonst het grof geschut . . .
De verovering en bezetting van Maastricht in 1748
De prent is uit dezelfde uitgave

zondag 14 augustus 2011

Oud, ouder, oudst . . .


Oud, ouder, oudst . . .

Oud, al heel lang een relatief begrip . . . Wat is oud, hoe bepaal je wat oud is en wat is de waarde van oud?

Wij lopen op onze groevetochten vaker speurend langs de wanden en mompelen dan: dát is pas oud, en dié daar uit zeventienhonderd of zo.
Als er een datum bijstaat, en/of een gebeurtenis dan kunnen we pas bepalen of het echt en echt oud is, en dan nog is het niet altijd te bewijzen. Daar zijn natuurlijk middelen voor. Methoden om wetenschappelijk vast te stellen, en te bewijzen, of iets werkelijk zo oud is als dat het erbij staat geschreven.

Neem nu het oudst gedateerde opschrift in de Sint Pietersberg: “Lambier Le Pondeur” inmiddels wel (over)bekend bij de vele belangstellenden van het fenomeen mergelgrotten en berglopen. Deze Lambier (dit is Frans voor Lambert of Lambertus) schreef zijn naam in fraaie gotische letters mét een datum op een van de vele wanden van de groeve “Caestert”.
In 1468 wel te verstaan! Da’s pas oud zul je zeggen!

Velen hebben daar dus al over geschreven en gespeculeerd: wie was deze Lambier, wat deed of wat zocht hij in die grote donkere mergelgroeve? Talloze artikelen zijn er aan gewijd, aannemelijke en minder aannemelijke, heel degelijke zelfs met wetenschappelijk bewijs (Henk Blaauw), maar ook (flut) schrijfsels met alleen maar veronderstellingen.

Henk Blauw levert in ieder geval het wetenschappelijke en natuurkundig bewijs dat het takje waarvan het houtskoolstiftje werd vervaardigd waarmee Lambier vervolgens zijn naam vereeuwigde, ongeveer tussen 1405 en 1455 zou zijn afgesneden. Wetenschappelijk vastgesteld met de C14 koolstof-datering methode! Daar is dus geen speld tussen te krijgen!
Helaas is de identiteit van de schrijver, Lambier dus, tot op heden (nog) niet achterhaalt.
Zó moeilijk is dat dus: bewijzen hoe oud iets is!

In het aangehaalde, overigens heel mooie en boeiende, artikel schrijft Blaauw in zijn eindconclusie over de mogelijke identiteit van Lambier:

“De mogelijkheid dat Lambier deel heeft uitgemaakt van de hofhouding zie ik eigenlijk als meest realistisch: Lambier, een jong en gezond kunstenaar, reizend te paard, avontuurlijk ingesteld, klimt uit nieuwsgierigheid vanaf de Maasoever naar de ingang van de groeve, ontmoet daar een blokbreker die voorzien van een fakkel of olielampje met hem diep de groeve inwandelt.
Midden in de groeve schrijft Lambier met een houtskoolstift met sierlijke letters zijn naam. Buiten aangekomen voegt hij zich opnieuw bij het reizende gezelschap van de bisschop richting Maastricht.
Het blijft een hypothese die we, zoals gezegd, zeer waarschijnlijk nooit zullen kunnen toetsen. Het is echter wel een aannemelijke verklaring voor de aanwezigheid van dat oudst bekende, met fraaie gotische letters geschreven handschrift in de regionale mergelgroeven.”

Waarom heb ik bovenstaand verhaal nu geschreven? Kijk eens naar het jaartal op de foto die gemaakt is in de groeve Coulinette.
Is die inkrassing nu echt of probeert de een of andere onverlaat ons op het verkeerde been te zetten?
Ga dat nu maar eens proberen te bewijzen . . . .

Het moet mij overigens toch nog even van het hart dat de getoonde inkrassing voorzien is van een behoorlijke portie grafitty, en het zodoende niet mogelijk is om van dit zeldzame jaartal in al zijn soberheid een mooie en indringende foto te maken. Er vanuit gaande dat de inkrassing echt is zal deze zeker een beter lot hebben verdient!

Bron:
Henk Blaauw: Lambier le Pondeur, een fascinerend middeleeuws handschrift in de Sint Pietersberg/SOK mededelingen 46

zondag 7 augustus 2011

Schuilplaats



Schuilplaats

Op onze tocht van afgelopen week zag ik tot mijn verbazing een tent in de groeve staan! Zo’n klein sheltertentje waar je alleen of als het moet met z’n tweeën in kunt verblijven.

Het tentje stond min of meer verstopt op een plaats vlak bij een uitgang die niet of nauwelijks als ingang kan worden betreden. Het gaat hier om een zogenaamde door dagbouw “aangesneden” gang die dus hoog in de dalwand zit, en van buiten uit dus moeilijk te betreden is. Als het persé moet dan kan dat, als je de situatie binnen in de groeve niet zo leuk vind kun je in ieder geval de buitenlucht zien . . .

Ik dacht dus gelijk aan de vele verhalen die er bekend zijn over mensen waarvoor de “berg” een ideale schuilplaats is geweest. We laten een paar van die verhalen de revue passeren!

Een heel bekend verhaal is dat van Gerardus Rosier in de zogenaamde Rechterskamer. In een doodlopende gang (bovenste foto) gelegen in het gangenstelsel Noord achter enkele instortingen heeft deze Gerardus zich schuilgehouden voor de sterke arm van de wet, en om de tijd te doden heeft hij zijn “Tribunaal” op de wand vereeuwigd en voorzien van het volgende opschrift:

“Die mijn kamer vint Die moetse niet bederven Laat uwen besten
vrint Niet schryven op de verven Diet is een gedachtenis Bidt God den Soon Daet hey ons genadig is Een Synen heemelsen troon
Gerardus Rosier 1806”

De naam Rosier is nog altijd een veel voorkomende familienaam op Sint Pieter waar deze familie al eeuwen lang deel uitmaakt van de gemeenschap.
Het opschrift bestaat nog altijd, maar is moeilijk te bereiken omdat het verboden gebied is voor berglopers.

Onder andere in het Zonneberg-stelsel vinden we een kapel uit de tijd van de geloofsvervolging. Ook vluchtelingen dus.
Katholieken, vaak priesters, die aan het einde van de 18de eeuw de groeven invluchtten en daar met behulp van de, overwegend katholieke, bergwerkers kapellen inrichtten om de H.mis op te dragen.

Deze priesters weigerden de eed af te leggen aan de Franse bezetter. Toen in 1797 de Franse bezetter de wet “19 Fructidor des jaar 5” instelde, werden alle geestelijken gedwongen een eed afleggen waarin zij alleen nog maar dienden te gehoorzaamden aan de Franse regering.
Toen de geestelijkheid dit massaal weigerde besloot de Franse bezetter alle kerken en kloosters te sluiten, de geestelijken te vervolgen en al hun bezittingen te confisqueren en openbaar te verkopen.

Enkele jaren daarvoor, in 1794 om precies te zijn werd Maastricht belegerd en in genomen door de Franse troepen. Tijdens het beleg van de stad hebben veel inwoners van Sint Pieter hun toevlucht gezocht in het gangenstelsel Noord wat voor Sint Pieternaren de “achtertuin” is.

Zij waren op de vlucht voor zowel de Franse als de Oostenrijkse troepen, wier soldaten regelmatig op plundertocht waren.

Faujas de Saint Fond een Franse geoloog en onderzoeker die enkele jaren later onderzoek doet naar onder andere de schuilplaats van de dorpenaren schrijft hierover in zijn boek “L’Histoire Naturelle de Montagne Saint Pierre” :

“Nauwelijks waren wij driehonderd schreden verre in de eerste gaalerijen gevorderd, wanneer men naast ons een vrij groot open vak een oven toonde om brood in te bakken. Zeer kondig in den vasten steen uitgehouwen, gelijk ook een schoorsteen op dezelfden wijze uitgehakt, welkers pijp in eene der zijdelingsche galerijen was geleid, waardoor de rook niemand kon hinderen. Digt daarbij waren koeijen en schaapenstallen, gelijk ook varkensschotten gemaakt door de ongelukkige landlieden die, eenige maandente vooren hun vee en hunnen voornaamsten voorraad in dezen soort van schuilhoeken gebragt hadden, om die voor het Oostenrijksch leger te verbergen voor de belegering van Maestricht. De stad sloeg de aanval af, zoo de boeren die zich in dien onderaardschen schuilhoek verborgen hadden genoodzaakt waren daar in te verblijven”

Dit zijn maar enkele voorbeelden van het gebruik van de groeven als schuilplaats! Er zijn tientallen verhalen, verspreid over het hele mergelland. Zo zijn er ook nog de “Bokkenrijders” uit het Valkenburgse, de “Graeten” en “Cuylen” van Zichen Zussen Bolder en Valmeer, de grote schuilplaats voor WO 2 in de Zonneberg, de kluis in Noord voor de “Nachtwacht” van Rembrandt tijdens de bezetting en de “atoombunker”
in de tunnel van Van Schaick.

Stof genoeg voor nóg een aantal artikelen in de toekomst!

Bronnen:
Marjan Melkert: Die myn kamer vint, die moetse niet bederven
Faujas de Saint Fond: L’Histoire Naturelle de Montagne Saint Pierre uit het Frans vertaald door J.D. Pasteur
De foto van de “Rechters” is van mijn bergmaat Hans Ogg